Jaargang 1958 (1946-1956)

De school had toen nog 10 klassen en nog geen 12 of 13.

met HERINNERINGEN van Maja de Herder

Weten jullie het nog?:

– Meneer Baggerman die, als we vervelend waren, ons een dictee liet opschrijven: “Oh jeeh, oh jeeh, dat valt niet mee, de meester geeft een snertdictee….”

– Hoe er door een klasgenoot water in de grote kachel in de klas gegooid werd en het ging stinken naar rotte eieren

– Hoe we bij de volksdanslessen van meneer Sweers ons misdroegen en Sweers zijn muziekboek dichtsloeg en wilde stoppen, maar wij dan met “ach, meneer Sweers..” hem altijd weer zover kregen dat hij toch weer met ons verder ging.

– De euritmie-lessen van juffie Klinkenberg, met in de winter de staafoefeningen, en op een melodie met je handen de eerste stem klappen en met je voeten de tweede stem lopen

– Meneer Soesman kwam graag bij de lessen van Nel Klinkenberg. Ik herinner me dat ik geschokt was toen ik hem naar Nel’s hupsende boezem zag kijken en hem hoorde zeggen  “karnemelk.”.

– Nel trouwde met meneer van der Kroef en toen wij iets ouder waren kwam een groepje van ons bij ze thuis om te “discussiëren”, waarover weet ik niet meer maar we vonden het erg boeiend.

– Hoe we bij mevrouw Landweer thuis “Der Erlkönig” van Schubert leerden zingen. (Ik ken de tekst nog altijd).

– En natuurlijk het ‘slauern’  (sluieren met lagen verf over elkaar heen) bij mevrouw Landweer

– En ook dat Peter Landweer bij Wim Noordhoek (een vriend van zijn familie) rechtop achterop zijn bagagedrager stond als Wim fietste.

– Dat onder het gebed bij de Godsdienstles, waarbij mevrouw Hezemans haar ogen stijf dichthield, Peter van Eijseren het kleed (dat ‘s-zondags werd gebruikt om over het geïmproviseerde altaar te leggen) van voorin de klas had weggehaald en mevrouw Hezemans hem vroeg: “Durf jij met die zondige ziel voor God te verschijnen?”  en Peter: “Ja!” zei.

– Meneer Miedaner bij de handenarbeidles steeds riep: “Wim Lora (Wim Le Roy) maak niet zoveel lawei!

– Dat ik bij het linoleumsnijden in mijn vinger had gejaapt en het hevig bloedde, waardoor Patricia Harms flauwviel en een hersenschudding had.

– Dat Han Schmidt een epileptische aanval had en meneer Baggerman ons allemaal de klas uitstuurde en zelf bij hem bleef om hem te verzorgen.

– De handwerkjuf mevrouw Poldermans die wij “het knotje van de week” noemden.

– Het gedicht “de blauwbilgorgel” dat door een paar klasgenoten werd opgevoerd bij een carnavalsfeest.

– Dat we toen we zelf “Much ado about nothing” speelden, naar de Stadsschouwburg gingen, om datzelfde stuk te zien in het Engels door “The Shakespeare Memorial Theatre” met Peggy Ashcroft en Sir John Gielgud. (Ik zat op het schellinkje op een plaats waar je maar een deel van het toneel kon zien).

– We “Egmond” van Goethe in het Duits speelden en Boudewijn (die toen schermde) ons zijn degens kwam lenen

– We “Peer Gynt” van Ibsen speelden. Ik was Solveig en Peter Landweer was Peer Gynt. (Ik hoorde later dat ik mensen in de zaal aan het huilen had gebracht en was apetrots).

– Toen het sneeuwde de meester zei: “wie dicht bij school woont mag zijn sleetje halen”, en we met z’n allen naar het Amsterdamse bos gingen.

– De Sint Jans feesten in het Amsterdamse bos.

(Ik ging soms na schooltijd met Ruud van Wolferen en Boudewijn in het Amsterdamse bos zwemmen. We hadden in het water een lekke boot die zo nu en dan onder ons wegzakte maar ook weer boven kwam drijven).

– Dat, toen Huib zijn 2 polsen brak (toen hij bij de gymnastiekles uit de ringen viel), hij naar zijn handen keek en er een hartgrondig “Godverdomme” uit zijn mond schoot.

– Dat Huib in “zijn Tibetaanse periode” thee met boter dronk en hij heel hard kon rennen als hij heel scheef liep.

– Dat juffie Veenhof  (waar we muziekles van kregen) in haar donkere haar een grijze streep had.

– Dat we bij Miss Cox (die meestal te lang doorging met de les) wekkers hadden meegenomen die we allemaal gelijk lieten afgaan aan het eind van het lesuur.

– Dat de proeven van meneer van Romunde in de klas vaak mislukten “terwijl ze bij hem thuis nog zo goed waren gegaan”, zei hij.

– Dat we een inval-juf hadden (ik meen dat ze de Boer heette). Ze was tamelijk klein en kon slecht orde houden, maar ze kon geweldig vertellen. Ze vertelde eens over hoe in de oorlog haar man was gemarteld maar zijn vrienden niet had verraden.

V.l.n.r. achterste rij: Bertie, Wim, Ruud, Hans van R, Bob Raaijen †, Han Schmidt †, Kees Mattijsen †, Gerrit en Peter S.

Middelste rij: Dorette Baggerman †, Lies, Huib, Dhr. Baggerman †, Peter L, Truus, Rob Meijst †, Anneke, Patricia Harms †, Weia, Peter van Eijseren †, Wim, Ingrid van der Wal †.

Vooraan: Ernst, Hans J, Tonny, Carla, Maja en Lizelot.

– Het jaarlijkse scheppings-, kerst-, en driekoningenspel, meestal opgevoerd in het Minerva-paviljoen. Al kon je bijna alles meezingen, het verveelde nooit. Elk jaar was het weer spannend welke leraar welke rol had. Meneer Baggerman was bijna altijd de duivel. Ik zie nog in gedachten hoe hij liep in zijn zwarte pak en met zijn dikke staart zwaaide.

– Ons schoolreisje naar Krefeld in Duitsland (joodse Nico mocht niet mee van zijn moeder). Ik logeerde bij een weduwnaar met twee dochters (een tweeling). Ze hadden een auto met chauffeur (dus waren in mijn ogen rijk).

– Kampeerschoolreis naar België. Wij, de 9e klas (samen met de 10e) hadden uitzicht op het circuit van Spa-Francorchamps. Iemand had zijn voeten gewassen in het water van een tobbe waar later de bonen in gewassen werden. Wij wasten ons en poetsten onze tanden in een beek waar eerder de koeien hadden gedronken (en gescheten). En toen Marijke Heinz jarig was ging ik naar haar tent en zei “hartstikke” gefeliciteerd. Ik schrok van mezelf want dat woord gebruikte je in die tijd nog niet.

– Rob Meijst stompte mij vaak tegen mijn bovenarmen en zei dat meisjes daar sterk van moesten worden.

– Bij Boudewijn op zolder hadden we een gymnastiekclubje. Ik weet dat Carla Drost er bij was, maar of we ook gymnastiek deden? Ik herinner het me niet.

Boudewijn Heidenrijk (*1940) overleed op 10 juni 2023. Maja de Herder was aanwezig bij de crematie-bijeenkomst, samen met Ruud Hoff en Lizelot Boeke. En Maja sprak mede namens de oud-klasgenoten de volgende woorden:

Boudewijn leerde ik kennen eind jaren ‘40, toen ik op de Geert Groote School in Amsterdam bij hem in de klas kwam. Hoewel hij niet, zoals veel klasgenoten, tot en met de tiende klas op die school is gebleven, heeft hij op de meeste van ons een onuitwisbare indruk gemaakt. Wij hadden twee ‘binken’ in de klas: Kees en Boudewijn.

Wij zaten in de klas van meneer Baggerman, die vele jaren onze klassenleraar was – en dat schept een band. Boudewijn heeft, ook toen hij al van school af was, contact met Jan Baggerman gehouden. En het was Boudewijn die mij een aantal jaren geleden opmerkzaam maakte op het vogelboekje in mijn boekenkast. “Weet je wie dat uit het Engels vertaald heeft? Jan Baggerman!” Dat was mij tot dan toe ontgaan.

Er is een anekdote over Boudewijn en Jan Baggerman, die in Jans souterrain aan de Willemsparkweg samen heel enthousiast een boot hadden gebouwd, maar waren vergeten dat die boot ook nog naar buiten moest… Ik weet niet hoe dat is afgelopen.

Toen Boudewijn al niet meer in onze klas zat, voerden wij een toneelstuk op: de Egmond van Goethe (in het Duits). Ik meen dat de uitvoering was in een zaaltje in de Rozenstraat in de Jordaan, en dat Boudewijn kwam om ons sabels te lenen. Hij was toen al serieus bezig met schermen, en is zelfs in 1960, 61 en ’66 Nederlands kampioen geworden. Hij vertelde me dat hij Jan Wolkers, op diens verzoek, op zijn oude dag nog een paar schermlessen heeft gegeven.

Maar terug naar het begin van onze vriendschap op school.

De ouders van een andere klasgenoot, Ruud van Wolferen, hadden een tuinhuisje aan de Nieuwe Meer, met een bootje. Maar die boot was lek. Met Boudewijn en Ruud ging ik daar zwemmen en we speelden met de boot, die langzaam vol water liep en dan onder ons in het water wegzakte, maar ook steeds onder ons weer boven kwam.

Boudewijn was sportief en we hadden met een klein groepje een gymnastiekclubje op zolder boven de kapperszaak van zijn vader. Ik kan me weinig herinneren van de gymnastiek. Het was meer stoeien en plezier maken.

Toen ik een jaar of 18 was, had Boudewijn met een vriend een zeilschool aan de Vinkeveense plassen. Met mijn eerste vriendje heb ik daar een of twee weken zeilles van hem gehad. Hij leerde ons o.a. om rondjes te varen zonder het roer te gebruiken, puur met behulp van de zeilen. En ik herinner me dat hij, ook als er een flinke wind stond, heel stoer rechtop achterop de boot stond, zonder zijn evenwicht te verliezen.

Daarna verloor ik hem uit het oog, net als de andere klasgenoten.

En het was door Boudewijn dat wij elkaar terugvonden.

Het zal in 1975 geweest zijn dat ik tijdens een vakantie in Joegoslavië een reclameman leerde kennen die, zoals ik pas later hoorde, ook voor de Waddenvereniging werkte en daar contact had met Boudewijn.

Niet lang daarna – ik woonde met mijn twee dochters in een klein huisje in De Rijp – kwam ik thuis en vond op de deurmat een briefje “Boudewijn was hier.” Wat een verrassing!

We telefoneerden, maakten een afspraak, en Boudewijn kwam langs. Hij had een grote doos bij zich. Daar bleek een jonge roofvogel in te zitten, die hij verzorgde. Hij moest de vogel om de paar uur kleine stukjes vlees voeren.

Wij praatten en praatten over ons leven en dat was zo fijn dat we nieuwsgierig werden naar wat er van onze andere klasgenoten geworden was. We besloten een klassenreünie te organiseren. Boudewijn woonde met Fiene op een grote boerderij, dus daar zou die reünie gehouden kunnen worden.

Niet lang na onze eerste ontmoeting reed ik met mijn dochtertjes in mijn Deux Chevaux naar Oude Bildtzijl in Friesland, want wij waren uitgenodigd om een weekendje bij Boudewijn en Fiene te komen logeren. Hij liet hun boerderij zien en vertelde dat hij alle deuren extra breed had laten maken omdat de verwachting was dat hij in een rolstoel zou belanden (ik heb hem nooit in een rolstoel gezien!). Wat hij ook deed was mij leren hoe ik een wiel van mijn Deux Chevaux moest verwisselen (ik had recent een paar keer een lekke band gehad, maar steeds was er een behulpzame voorbijganger gestopt om het voor me te doen).

Voor de reünie begon ik een speurtocht, en nog met hulp van onze klassenleraar Jan Baggerman achterhaalde ik vrij veel adressen.

Je hoort vaak van mensen dat ze een reünie maar niks vinden, maar bij ons was dat anders: ons weerzien voelde als een warm bad – als familie!

We hebben die reünie van klasgenoten vaker herhaald – bijvoorbeeld als Wim le Roy over was uit Nieuw Zeeland, of Marja uit Australië – regelmatig bij mij thuis in Middenbeemster, toen ook ik in een grote boerderij woonde.

Toen onze klasgenote Anneke een boek presenteerde in Amsterdam, belde Boudewijn dat hij mij wel kon ophalen, hij kwam toch door de Beemster.

Boudewijn en Fiene woonden in Hallum. Daar heb ik ze met mijn man, die toen nog leefde, bezocht.

De laatste keer dat ik Boudewijn zag was in 2021 in hun huis in Ferwert. Hij vroeg verschillende keren hoe lang ik over de reis gedaan had. Ik kwam gereden uit De Rijp bij Alkmaar, waar ik inmiddels woonde.

Fiene heeft voor hem gezorgd en ons trouw op de hoogte gehouden van hoe het met hem ging.

Die grote, ogenschijnlijk zo sterke Boudewijn, die onsterfelijk leek en talloze ziekenhuisopnames en operaties overleefde, is nu toch geveld, maar zal altijd bij ons blijven.

Maja