Na school

Mijn eerste baan Maja de Herder Jaargang 1946-56:

Na mijn eindexamen aan de Kunstnijverheidsschool afdeling ceramiek – het was 1960 en ik was 19 jaar oud – ging ik met mijn diploma op zak naar de Kamer van Koophandel in Amsterdam. Ik vroeg inzage in de lijst van pottenbakkerijen, en toen ik de eerste belde werd ik ook meteen aangenomen.

(Dat waren nog eens andere tijden! Geen honderden sollicitaties.)

De kleine pottenbakkerij was aan de Duivendrechtsekade in Amsterdam en ik woonde nog thuis bij mijn ouders in Amstelveen. Door weer en wind op de fiets, vroeg beginnen en ook nog zaterdagochtend werken . Elke zaterdag stond het personeel na het werk in een kring en deelde de baas onze loonzakjes uit. In het mijne zat, als ik mij goed herinner, ongeveer vijfendertig gulden.

Op kamers

Omdat ik zelf geld verdiende ging ik meteen op zoek naar een kamer. Die vond ik in de Hillegomstraat bij het Hoofddorpplein in Amsterdam West bij een oude dame. Elke avond stond haar gebit in een glaasje water op het aanrecht.

Mijn kamer was een afgeschut stuk achterin een vochtige kelder: twee houten wanden met een deur erin. Een hoog raam, onder een balkon met buitentrap aan de achterkant van het huis, liet weinig licht binnen. Aan de houten wand van de kamer was aan de kelderkant een fonteintje opgehangen, waaronder een emmer het water opving. Als de emmer vol was moest ik die boven in de wc legen, want ik zat onder de grote rioolbuizen die onder het plafond van de kelder te zien waren. In de kelderruimte stond een tafel met daar óp een gasstel en daar ónder de butagasgastank, om te koken en de was te doen. Ik meen dat ik 45 gulden huur in de maand betaalde. Ik kon weg uit het huis van mijn ouders en ik voelde me vrij!

Een van de laatste nachten in mijn ouderlijk huis stapte ik in bed en voelde iets kouds. Het was een grote, zware, ijzeren koekenpan. Ik had de laatste tijd veel ruzie gehad met mijn moeder. Dit leek een teken van verzoening. De pan, hoewel er een stuk van de steel is afgebroken, is sindsdien met mij meegereisd, ook naar Mexico en weer terug, en maakt nu, in De Rijp nog altijd deel uit van mijn inventaris.

Al vrij snel trouwde ik met mijn vriendje Hans, tot ongenoegen van mijn moeder maar tot genoegen van mijn hospita die het maar niets vond zo’n jonge ongetrouwde meid met herenbezoek in haar huis. En Hans, hoewel hij bang was voor de grote spinnen op de keldermuur, trok bij mij in in de kelderkamer.

Wij leefden extreem zuinig. Ik herinner me een belastingaanslag, en toen ik naar de belastingdienst ging om die aan te vechten werd het bedrag kwijtgescholden en vroeg de ambtenaar: “Mevrouw, hoe kunt u daarvan leven?”

Arbeidsvitaminen

In de pottenbakkerij vond ik een een vriend: Simon. Hij werkte daar als handdraaier op een schopschijf. Ik kreeg afwisselende opdrachten en mocht ook ontwerpen. Als ik een tijdje achter elkaar op die draaischijf werd gezet en bijvoorbeeld redelijk gedroogde vazen moest ‘afdraaien’, vond ik dat zulk geestdodend werk – steeds dezelfde vazen bijwerken – dat ik zo nu en dan ‘per ongeluk’ een vaas te hardhandig naar het midden van de schijf tikte, zodat hij stukviel.

Met Simon had ik boeiende gesprekken,  tijdens het werk en in de pauze, als we buiten samen met werknemers uit de naastgelegen bedrijfjes, op de grond zittend tegen de muur onze boterhammen opaten, en wij luisterden samen naar de Arbeidsvitaminen op de radio, die in de pottenbakkerij de hele dag aanstond. Ik herinner me het liedje van Jaap Fischer over een ei dat gebakken werd: ‘en het ei zei, het ei zei…’. Ook buiten het werk zochten we elkaar op. We waren vrienden – niets meer. Er waren mensen die dat niet geloofden.

Ontslag en ander werk

 De manier waarop in de pottenbakkerij gewerkt werd stond mij tegen. Niet goed gedroogde voorwerpen werden in de oven gezet en kwamen er dan beschadigd en met scheurtjes uit. En toch werd er zelfs aan de Bijenkorf geleverd!

Op een dag vertelde ik mijn baas dat ik op school geleerd had eerbied te hebben voor het materiaal, maar dat wat hij deed verkrachten van het materiaal was.

Na mijn opmerking werd ik ontslagen, maar ik was erg tevreden over mezelf en vond al snel een nieuwe baan. Het werd de aardewerkfabriek De Driehoek in Huizen (waar je bij tweedehands spullen nog naar de oneffenheden moest zoeken). Dat betekende voor mij een half uur fietsen, dan een uur met de bus, en nog een half uur lopen: Vier uur reizen per dag! Ik had nog het voordeel dat ik in de fabriek van werkzaamheden kon wisselen omdat ik op school alle verschillende aspecten van het vak had geleerd. Maar die arme sloebers die jaar in jaar uit alleen maar oortjes aan kopjes plakten, of overtollige randjes van schoteltjes afkrabden. En dan de econoom met de stopwatch achter je! Dan zeiden je collega’s: “Dan moet je langzamer werken en krijg je later dat extra werk uitbetaald.”

Dus ook dit was niet wat ik voor ogen had met mijn opleiding. Na mijn proeftijd van twee maanden zegde ik op en besloot iets anders te gaan doen om geld te verdienen voor een eigen pottenbakkerij (die er nooit gekomen is).

Al eerder verdiende ik geld

Het eerste geld dat ik verdiende was met ‘babysitten’ bij de bovenburen. Misschien was ik 14. En toen ik 16 was maakte ik op zaterdag schoon bij een antiquair in een souterrain  aan de Spiegelgracht: een ongelofelijk stofhol, dat zó vol stond met allerlei prullaria dat ik eerst spullen buiten op straat moest zetten voordat ik aan de slag kon. Soms ging de baas even weg en vertelde me dat, voor het geval er intussen klanten zouden komen, hij de prijzen achterstevoren op stickers had geschreven en op zijn handel geplakt.

Babysitten heb ik ook nog lang gedaan, o.a. thuis bij mijn kunstgeschiedenisleraar, die de gulden per uur te weinig vond en me  f 1,50 gaf. Hij woonde vlakbij Artis en was ook van mening dat zo’n jong meisje niet ’s nachts alleen over de Amstelveenseweg kon fietsen (Buitenveldert was nog niet gebouwd en ik ben op het eenzame stuk inderdaad wel eens lastiggevallen), dus hij bracht mij thuis in zijn auto.

Ik had vaste klanten, die niet uitgingen als ik niet kon komen, en op een dag werd ik gevraagd door hun Chinese buurvrouw, of ik wilde komen helpen als zij thuis visite kreeg. Dat vergeet ik nooit! Toen ik kwam stond er een grote afwas op me te wachten. Ik moest de hele avond in de keuken blijven zitten, maar wat mij het meeste stoorde was dat ik een gebakje kreeg door het luikje tussen de huiskamer en de keuken.

Op de televisie

Ik weet nog dat ik 20 gulden verdiende door deelname aan een TV-uitzending in de jaren 50 van de vorige eeuw. Op de Kunstnijverheidsschool hadden wij toen les van pantomime-speler Rob van Reyn. In een experimenteel TV-stuk ‘Het Wapen’ – met in de hoofdrol een gesmeed, ijzeren beeld van kunstenaar Shinkichi Tajiri, dat over de wereld dwaalde – kwam een bokswedstrijd voor. Kleine Rob van Reyn bokste met een grote zwarte acteur en had publiek nodig bij de wedstrijd. Ik was onderdeel van het publiek dat juichte bij de wedstrijd, als schaduwen achter een wit laken.

We moesten ervoor met de trein naar Bussum, waar in studio Irene (een voormalige kerk) de hele dag gerepeteerd moest worden voor de directe tv-uitzending  ’s avonds. De televisie stond nog in de kinderschoenen en alles werd uitgezonden in zwart/wit. Van de twintig gulden honorarium moesten we zelf onze treinreis en lunch betalen, maar de belevenis was onvergetelijk.

Geld verdienen voor eigen pottenbakkerij

Om geld te verdienen voor een eigen pottenbakkerij ging ik op zoek naar werk.

Ik kocht een typemachine en in mijn kelderwoning leerde ik mezelf typen en steno. Van de afdeling Kunstzaken van de Gemeente, kregen we een huurhuis toegewezen aan de Zieseniskade, vlakbij het Leidseplein. Er was een souterrain waarin ik een pottenbakkerij zou kunnen beginnen.

Zieseniskade Amsterdam

Ik vond werk in boekhandel en antiquariaat Erasmus, op het Spui. Beneden verkochten ze prachtige kunstboeken en boven was het antiquariaat. (Soms kwamen klanten speciaal naar de wc op de eerste verdieping, omdat ze hadden gehoord dat de toiletpot en het fonteintje  niet van Delfts blauw, maar van Delfts roze waren.)

De winkel werd beheerd door de oude, erudiete Abraham Horodisch en zijn neef Horst Garman. Van Horodisch leerde ik boeken beschrijven en in het antiquariaat werkte ik mee aan verkoopcatalogi.

Toen kunstschilder Luis Filcer verliefd op mij werd en mij overhaalde met hem mee naar Mexico te gaan, nam ik ontslag. Ze vroegen wat ik als afscheidscadeau wilde hebben en ik vroeg een boekje van Erasmus. Dat kreeg ik opgestuurd toen ik al een jaar in Mexico woonde. Ze waren me niet vergeten.

Ik hoorde later dat de oude Horodisch – toen ik mijn ontslag had aangekondigd – aan mijn collega’s had gevraagd: “Wat moet ik doen om haar te houden. Moet ik soms met haar trouwen?” Hij was getrouwd, maar zelden heb ik een mooier compliment gehad.

Maja de Jong – de Herder

De Rijp, juni 2021

=============================================================

Marianne Driesen Jaargang 1965-12:

Na de schoolafsluiting en het mislukken van het behalen van het mulo-diploma (de examinator Engels vroeg mij op te noemen wat een boer zoal aan werkzaamheden verricht: ehhh??? ” Milk the cow? Clean the eh.. stable? Wanhopig ging ik door de krochten van mijn hersens maar ik vond geen “rijtjes” en die verwachtte hij wel, dat werd een dikke onvoldoende en dus zakte ik, jammer maar helaas! Ik had het vaste voornemen een verpleegstersopleiding te  volgen en solliciteerde bij de Lutherse Diaconessen Inrichting op de Koninginneweg, een klein ziekenhuis leek me wel wat. Dat ging goed totdat ik een heel aardige jongen ontmoette, we wilden verloven en trouwen en dat bleek tevens het einde van de opleiding. Een diacones is een protestantse non en kennelijk was ik niet van plan dat te worden, want dan moest je vrijgezel blijven. Enfin, ik trouwde, kreeg kinderen en verhuisde naar Duitsland waar mijn man gestationeerd werd bij de NATO (inderdaad hij was militair) en daar bleek de Vrije schooldidactiek uitstekend van pas te komen, op recepties e.d. praatte ik onbekommerd met Engelsen en Duitsers, zonder ook maar 1 keer me om “rijtjes” te hoeven bekommeren! De spreekbeurten die we moesten houden wierpen hun vruchten af, ongetwijfeld zal ik wel eens een taalfout hebben gemaakt maar daar werd je niet op aangesproken. Na 5 jaar keerden we terug naar Nederland, de kinders werden groot en ik belandde in de bejaardenzorg, lekker goedkope kracht, wel de vaardigheden, maar niet gediplomeerd. Ik  deed uiteindelijk wel de opleiding en slaagde daarin maar ook daar vond ik toch niet mijn voldoening. Ik stuitte op een opleiding voor Activiteiten Begeleidster, waar ook wat creatieve aspecten aan de orde kwamen. DAT bleek me heel goed te liggen en ik werkte meer dan 8 jaar met bejaarden met dementie , muziek, zingen, voorlezen feesten organiseren en structuur brengen in tijd.  En meegaan in dwalende gedachten. Ik putte uit de lessen van school, spreken voor een grote groep? Ja hoor, geen probleem,  een uitstalkast maken voor de adventtijd? Even graven in de herinnering en de ideeën  kwamen vanzelf, eventuele tekeningen ook, allemaal  ooit als “zaadje” geplant in de schooljaren. Ik ben de leraren van toen nog steeds dankbaar en ik weet  dat ik mij zo heb kunnen ontwikkelen dankzij de school. Misschien is het ook leuk te vertellen hoe ik op de Vrije school ben gekomen. Dat kwam door een praatje van mijn moeder bij de bakker: een jonger zusje van me  was nogal druk en moeders had last van migraine, dus verzuchtte ze bij de bakker eens luidop: ik wou dat ik haar naar een peuterklas kon brengen! ( je had alleen nog maar de kleuterschool vanaf 4 jaar toentertijd). Een andere klant reageerde, ik leidt een peuterklas  van de Vrije school, uw dochtertje kan wel bij mij terecht en zo geschiedde. Omdat ik op school ook niet lekker ging, o.a. door ziekteverzuim, maakte dat, dat mijn ouders ook mij naar de Vrije school stuurden. Toen niet op het Hygieaplein maar tijdelijk in een gebouw in de Argonautenstraat. De lessen vond ik een verademing. Tekenlessen, gedichten leren. NB, ik heb kortgeleden er eentje weer naar boven gehaald, ooit geleerd van Mevrouw de Boer, onze klasselerares.  Voorjaar, geschreven door Jaques Schreurs. In deze moeilijke Coronatijd  vond ik dat wel een opstekertje voor het nieuwsblad van het verzorgingshuis (nee, niet waar ik werkte, maar waar ik in WOON), want ach een mens wordt wat ouder en ik kreeg een herseninfarct en raakte halfzijdig verlamd en dan kan je niet meer zelfstandig wonen hè?! 

Wat ook weer blijkt uit de verbondenheid van een klassengemeenschap is het ontstaan van deze website en de reacties, lees allen en reageer ook! We blijven nieuwsgierig naar elkaar!