50 jaar Geert Groote School (1983)

Moge de Geert Groote School nog lang leven!

HERINNERINGEN van Sonja Ogilvie:

Hartelijk gefeliciteerd met het 50-jarig jubileum !

Het is nu vijftig jaar geleden, dat een klein meisje met lange vlechtjes voor het eerst naar school ging.

Nu is zij een “Granny” – met kort haar!

“School was één kamer in het huis van Mw. en Dr. van Rooyer, op de hoek van de Minervalaan en het Stadionplein. Zover ik mij kan herinneren had de school maar acht kinderen, wat je je nu niet meer kan voorstellen.

“Juffie” was Mieneke Rosenwald, later Mevrouw de Boer.

Zij woonde bij ons thuis in de Johannes Verhulststraat 41 en nam mij ’s morgens mee achter op de fiets!

Voor mij was Juffie Rosenwald één van de mooiste mensen met haar blonde haar en helder gekleurde jurken. In mijn herinnering was zij als een Koningin -niet omdat zij trots was als Koningin Wilhelmina- maar omdat zij zo mooi was!

Ik kan mij de eerste schooldag niet meer herinneren, maar wel weet ik nog hoe wij de letters leerden:

N – de Nevelvrouwen,  B – het Broodje,  W – het Water des levens,  L – de Lamp enzovoort.

Ik zie nog voor mij hoe al die tekeningen aan de muren hingen.

Met Sinterklaas kregen wij allen een bol gekleurde wol; toen het breiwerkje klaar was vonden wij een verrassing in het midden.

Mijn vriendin Kersti Jorinde Willinge Prins was ook één van de eerste leerlingen. Haar ouders Dr. Jan Albert en Annie Willinge Prins waren de steunpilaren van de Vrije Schoolopvoeding in Amsterdam.

In de tweede klas hadden wij een middag school bij ons thuis. Wij maakten ieder onze eigen klok en leerden klokkijken. Dit was heel bijzonder – wij hadden echt het gevoel dat wij nu al veel wisten.

Onze nieuwe juffie was Mies Wils, later Mevrouw Boeke.

Dr. Caroline von Heydebrandt – een van de eerste leraren in de Waldorfschool – kwam ook naar Amsterdam. In ons ouderlijk huis gaf zij ook cursussen.

Mijn moeder was vroeger onderwijzeres geweest en was zeer geïnteresseerd in de nieuwe opvoedkunde.

Ik zie Dr. von Heydebrandt nog goed voor mij. Zij was een klein, rond vrouwtje, droeg veel bruin en keek met heldere, intelligente ogen je vanachter haar bril aan.

Met hulp van haar studeerden onze leraren haar St. Christophorus spel met ons in – de grootste jongen was St. Christophorus en het kleinste meisje met wit jurkje, loshangende haren en een heiligenschijn van goud karton was het Jezuskind.

Wij voerden het stuk op in de kleine zaal van het Muzieklyceum.

Dit was een heel bijzondere gebeurtenis!

Na de zevende klas moesten wij alleen naar een andere school -helaas, helaas. De school had nog geen bovenbouw en het was 1940, de oorlog was begonnen.

Toen ik in 1949 in Zeist les gaf op de Vrije School vroeg Mieneke de Boer-Rosenwald of ik op de land-, en tuinbouwschool zou willen komen lesgeven voor 1 dag per week.

Zo ontmoette ik onze juffie weer op een andere manier.

Nu 50 jaar later – wonen wij sinds 31 jaar in Engeland.

Mijn man, Peter , was een leerling in de Waldorfschool in Dresden en wij ontmoetten elkaar in Dornach, waar ik euritmie studeerde.

Wij hebben drie kinderen die allen op de Michael Hall School waren. Bijna 25 jaar geleden openden mijn man en ik een school voor moeilijk opvoedbare kinderen.

Het grappige was, dat toen ik in Engeland begon les te geven, ik mij de nursery rhymes uit mijn kinderjaren op school het best kon herinneren en niet de grammatica van de HBS!

Ik wil hier  graag mijn diepe dank uitdrukken aan mijn ouders, dat zij mij naar de Geert Groote School stuurden, aan onze klassenleraren Mieneke de Boer-Rosenwald, Mevrouw Boeke-Wils en Mevrouw Ans Hezemans en aan alle leraren, voor alles wat zij ons meegaven voor het leven!

Moge de Geert Groote School nog lang leven!

Sonja Ogilvie (*1927).

Jubileum

door Michel Gastkemper                            29 september 2008

Vandaag is het een bijzondere dag voor de Geert Groote School, de Vrijeschool in Amsterdam. De hele septembermaand is feestmaand vanwege het 75-jarig bestaan. ‘In 1933 opende de Geert Groote School voor zeven leerlingen haar deuren. Anno 2008 verwelkomen we bijna 1100 leerlingen op een van onze vier locaties.’ Zaterdag 13 september was er een reünie voor oud-leerlingen, maandag 15 september hadden de klassen 7 tot en met 11 een sportdag in het Olympisch Stadion, en van dinsdag 23 tot en met zaterdag 27 september werd ‘Die Zauberflöte’, de opera van Wolfgang Amadeus Mozart, vier keer uitgevoerd door leerlingen en leraren van de bovenbouw in de eigen theaterzaal van de school.

En dan is er vandaag, precies op de feestdag van de aartsengel Michaël, een grootse afsluiting met een symposium over ‘De rechten van het kind op goed onderwijs’ in het Muziekgebouw aan het IJ, voorgezeten door Yoeri Albrecht, die we twee maanden geleden ook al tegenkwamen bij het pedagogische congres van de Iona Stichting. Hierbij zal het eerste exemplaar van het nieuwe boek van Marcel Seelen, ‘Geert Groote en het onderwijs, spiritualiteit van de werkvloer’, na afloop van het debat in ontvangst worden genomen door Leo Prick, jarenlang onderwijscolumnist van NRC Handelsblad en auteur van ‘Drammen, dreigen draaien. Hoe het onderwijs twintig jaar lang vernieuwd werd’. Marcel Seelen is leraar aan het Geert Groote College en bekend als auteur van ‘Mijn lot heeft vlam gevat. Droom en daad van de Vrije School’. Maar ook bekend als ‘enfant terrible’ in de Vrijeschool- en ook wel antroposofische beweging vanwege zijn omstreden opvattingen, hoewel hij intussen geen ‘enfant’ en ook geen jong broekie meer is (zo heeft Paul Heldens hem, bijvoorbeeld in zijn hoedanigheid als columnist voor het tijdschrift Vrije Opvoedkunst eind jaren negentig, begin eerste decennium van de 21e eeuw, aardig wat keren op de korrel genomen).

Op de website van de Geert Groote School is een tekst over ‘de visie en missie van de vrije school’ te vinden, die zeer waarschijnlijk door Marcel Seelen geschreven is, met als bovenliggende vraag: ‘Wat wil de vrije school?’

‘Over die vraag sprak ook Rudolf Steiner in 1922 in Oxford. De eerste vrije school was in 1919 opgericht in Stuttgart en het succes was overrompelend. Vanaf dat moment zoemde Steiners naam door West Europa als veelbelovend onderwijsvernieuwer. Hij werd in 1922 uitgenodigd in Oxford waar een wetenschappelijk congres werd gehouden. In twaalf voordrachten ontvouwde hij zijn visie op wereld, de taak van de mens en de opdracht van de vrije school. Rudolf Steiner hield vanaf 1919 ongeveer 180 voordrachten over de Vrijeschoolpedagogiek, maar de Oxfordcyclus heeft een bijzondere status, omdat hij hier enthousiasmerend sprak voor buitenstaanders, die niet vertrouwd waren met het antroposofisch jargon.’

Op de uitgebreide website van de Geert Groote School is ook te lezen over de historie van de school en de herkomst van de naam ‘Geert Groote School’. Mark Mastenbroek, een andere leraar aan de school, beschrijft dit uitvoerig. Eerst hoe hij aan zijn informatie is gekomen:

‘In 1983 werd mij gevraagd om ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Geert Groote School een stukje te schrijven. Als leraar en oud-leerling werd ik geacht de biografie van de school goed te kennen. Maar van de jaren vóór 1953, toen ik als leerling werd ingeschreven, wist ik vrijwel niets. Daarom besloot ik een oud-leraar te interviewen: Jan Baggerman, van wie ik nog Engels en godsdienstles had gekregen in de onderbouw. Ik koos hem, omdat hij een lange staat van dienst aan mijn oude school had vervuld, maar ook omdat hij me dierbaar was. De verhalen die hij kon vertellen waren adembenemend, niet alleen vanwege de spanning die hij wist op te roepen, maar ook omdat hij in mijn ogen een soort morele integriteit uitstraalde.

Jan Baggerman woonde, inmiddels gepensioneerd, in een landelijk gehucht in het Oosten des lands. De conflicten die eind jaren zestig binnen het lerarencollege van de Geert Groote School een crisis hadden veroorzaakt, hadden bij hem wonden geslagen die duidelijk nog niet waren geheeld. Hij ontving mij als jonge, enthousiaste leraar aan die met historie beladen school, dan ook met enige reserve.’

Het verhaal is nogal uitvoerig, maar wel erg mooi. Het laat veel zien van wat in de praktijk tot het wezen van een Vrijeschool behoort. Dus hier komen enkele fragmenten:

‘De school begon met zeven leerlingen, die voor het merendeel uit twee kleine vrije peuterklasjes kwamen, die eerder uit particulier initiatief waren ontstaan en die ook aan huis resideerden. Eén op de Parnassusweg vlakbij de Stadionkade waar de stad abrupt ophield en het weiland begon, en één in de Deltastraat onder de wolkenkrabber die, amper voltooid, met liefst twaalf verdiepingen Nieuw-Zuid domineerde. Deze kleuterklasjes waren de oogst van een aantal lezingen. Een zekere Max Stibbe, leraar aan de Vrije School te Den Haag, had in 1929 voor geïnteresseerde ouders te Amsterdam voordrachten gehouden over het vrijeschoolonderwijs. (…)

Hij was degene die de naam Geert Groote School bedacht. Omdat hij in die tijd veel over Geert Groote en diens Broederschap des Gemeenen Levens publiceerde. Voorheen heette het de Nieuwe School der Amsterdamsche Vereeniging voor Vrije Opvoedkunst. Stibbe zag in het streven van Geert Groote elementen, die in moderne vorm ook in de antroposofie te vinden zijn. Bovendien had Rudolf Steiner, toen hij lezingen hield in Nederland, gewezen op het belang van Geert Groote voor de geschiedenis van het onderwijs.
Ieder jaar kwam er een nieuwe klas en dus een nieuwe leraar bij. Mevrouw Talsma, Carel van der Willigen, Jan Baggerman, Ans Hezemans en Cees van der Linden waren al voor de tweede wereldoorlog bij de gestaag groeiende school betrokken. Het was een klein groepje dat hevig pionierde, gedreven door een sterk levend ideaal waarvoor men ook bereid was veel te offeren. Enkelen waren oud-leerlingen van de vrije school te Den Haag en hadden enige ervaring. Maar het overheersende gevoel uit die jaren was toch dat ieder voor zich ontdekkingen deed, ingroeide, op een klein eilandje. De maatschappij stond niet bepaald te springen om een nieuwe vorm van onderwijs. Subsidie was ondenkbaar. (…)

Max Stibbe kwam steeds op dinsdagochtenden uit Den Haag om in de klassen te kijken. ’s Middags was er dan een soort studiebijeenkomst waarbij een voordracht van Rudolf Steiner werd gelezen en besproken. ‘s Avonds at hij bij de familie Bienfait, een van de oprichters en weldoeners van de school. Daarna was op school de pedagogische vergadering. Op dinsdagavond. Een uniek feit in het leven van de Vrijeschool beweging, omdat Max Stibbe op de traditionele donderdagavond in zijn thuisbasis te Den Haag de pedagogische vergadering moest bijwonen.

Op grond van wat Stibbe ’s ochtends in de klassen had gezien en na gesprekken bij de Bienfaits, sprak hij die avond de vergadering toe. Hij was een krachtige, cholerische persoonlijkheid en het kleine groepje leraren, soms aangevuld met belangstellende ouders, kreeg zo nu en dan een ware donderspeech. Een enkele maal waren er echter ook wel lovende woorden. (…)

Verschillende oud-leraren spreken het gevoel uit dat de school met het betrekken van het eerste eigen schoolgebouw, een ietwat afwerend bakstenen pand in de stijl van de Versoberde Amsterdamse School aan het Hygiëaplein, pas echt begon. Vanaf die tijd, 1947, zijn ook hun herinneringen directer, kleurrijker en preciezer. Het leek wel, al vragend en interviewend, alsof de daaraan voorafgaande tijd achter een onbestemde sluier verborgen ging, nooit helemaal concreet werd, moeilijk tot beeldrijke voorstellingen te maken viel. Misschien kwam dat wel doordat de school nu een eigen gebouw bezat, waardoor ook in de beleving van de betrokkenen de school als zelfstandige eenheid geboren werd, haar eigen belichaming kreeg. Men was niet langer de anonieme gast, werd niet gedoogd of op de vingers gekeken. (…)

Het college groeide uit tot een solide groep erudiete mensen. Dick van Romunde gaf een topbaan bij Werkspoor op om les te kunnen geven aan de bovenbouw. Walter Soesman, Hermien Cox, Erna Landweer, Henk Sweers – om enkele namen te noemen – vulden de bestaande kern aan. Het werd een echte Vrije School waar kracht van uitging. In de jaren vijftig omvatte de school 10 klassen. Ik weet nog goed hoe voor mij als derdeklasser, klas tien als een onbereikbaar hooggestemd gezelschap in een hemelsblauw lokaal huisde. Alle lokalen hadden toen hun eigen kleur, afgestemd op de leeftijdsfase, dus ieder jaar schoof je een lokaal en een kleur op. Vanaf 1961 trok men de opleiding door tot en met klas 13.

Aan de inrichting van een bovenbouw was in 1948 de beslissing vooraf gegaan dat de school, tot dat moment geheel vrij van staatsbemoeienis, subsidie ging aanvragen. Voor de lagere school en voor een Mulo-opleiding werd die status ook verkregen. Het HBS-B-examen in klas 13 was dus noodgedwongen een staatsexamen en werd uit eigen middelen bekostigd. De beslissing om subsidie binnen te halen was zwaarwegend, omdat de school aldus toch een stuk vrijheid van inrichting prijsgaf. Er waren lange, diepgravende discussies aan voorafgegaan. Enkele collega’s vonden het ontvangen van subsidie in wezen onjuist, omdat dit het aspect Vrijheid (de hoeksteen van het gelijknamige woord in de naam Vrijeschool) onmogelijk maakte. Eigenlijk was de Geert Groote volgens deze collega’s na 1948 geen echte Vrijeschool meer. Maar vooral Cees van der Linden zette dóór. Met de subsidie haalde men toezicht vanuit de inspectie binnen en moest aan wettelijke kaders worden voldaan. Hoe vertaal je een leerplan van een 10e klas in Mulo-termen? Wel leverde de subsidiëring de school wat meer financiële armslag, hoewel veel leraren toch echt op een bestaansminimum bleven; de subsidie dekte lang niet alles.

Ook voor leerlingen was het evident dat de groep leerkrachten dagelijks veel comfort en persoonlijke armslag inleverde. Daar stond een geweldige bevlogenheid voor het ideaal tegenover. Het indringende portret van Rudolf Steiner in de hal onderstreepte het belang van de zaak. Tijdens de dag waarop ik werd aangenomen, werd ik door de leraar die mij ontving – Walter Soesman – persoonlijk naar dat portret gevoerd. ‘Kijk Mark, dat is nu Rudolf Steiner, de grondlegger van onze school. Misschien komt er eens een dag waarop ook jij je met hem en zijn werk zult willen verbinden.’ Je wist als leerling dus heel goed, welk een uitzonderlijke positie deze vorm van onderwijs binnen het maatschappelijk bestel van die jaren innam. In zekere zin voelde je jezelf als leerling daardoor mede betrokkene, zelfs een beetje mede pionier. Tegelijkertijd moet tot eer van de toenmalige school gezegd worden, dat wij als leerlingen nooit het gevoel hebben gekregen dat wij ons toch eigenlijk tot de antroposofie zouden moeten bekennen.

In dat licht is het des te tragischer dat in de jaren zestig binnen het lerarencollege spanningen begonnen op te treden, die rond 1968 uitgroeiden tot een onoplosbaar conflict dat diepe wonden heeft geslagen. Veel leraren verlieten de school, enkelen groeven zich in. Over dat conflict is veel nagepraat. Natuurlijk speelden in de eerste plaats verschillen van inzicht in het vormgeven van een Vrijeschool een rol. Maar daarnaast was er ook sprake van wat in het Frans zo fraai incompatabilité des humeurs wordt genoemd. Persoonlijke tegenstellingen die in de loop der jaren onverzoenlijk bleken. Bovendien hadden alle leraren van enig gewicht binnen deze school enorm veel geïnvesteerd. Er was eindeloos veel liefde en energie in de school gestoken, men had zich in vergelijking met andere beroepssituaties ook erg veel ontzegd aan comfort; aan de gewone alledaagse geneugten des levens kwam men nauwelijks toe. En dat jaar in, jaar uit. Zoiets wreekt zich. (…)

De vier jaren in de Ruysdaelstraat zijn de meest roerige en hachelijke uit de latere biografie van de school geweest. Het oude college vertrok, een nieuw en zeer jong team nam het vaandel over. Wouter de Gans, Hugo Pronk, Christine Cornelius, Ton Mensenkamp en ondergetekende vormden daar de kern van. Peter Landweer, Claar Wijnbergh en Luc Altink waren al wat eerder in de school actief, Jan Sint, Ansje Vogel en Maarten Ploeger kwamen er een jaar of wat later bij. Van de oude garde bleven Henk Sweers, Tiny Veenhof, Henriët de Boer en Cees van der Linden op hun post. Als enigen van hun generatiegenoten. Veel leraren kwamen, redden het niet en gingen weer, soms al na een paar maanden. Soms letterlijk met een losgerukte deurkruk van het lokaal in de hand. (…)

Persoonlijke ontwikkeling ten dienste van de school werd als belangrijker ervaren dan het inzetten van parate expertise. Dit alles natuurlijk geheel passend in de geest van de jaren zeventig. We waren allemaal heftig aan het pionieren en verder natuurlijk vooral onervaren. Je kreeg als jonge leraar binnen een dergelijke opzet natuurlijk onvermoede kansen. Wie iets wilde kon dat ook vrijwel altijd realiseren. Tegelijkertijd waren velen van ons op zijn minst een béétje gelijkhebberig. Wij zouden de wereld wel eens even laten zien hoe antroposofie in de praktijk op moderne wijze gepraktiseerd moest worden. Diverse zusterscholen in den lande keken met enige zorg naar de spurt die in Amsterdam werd ingezet. Wás dat nog wel een vrije school?’

Impressies van leerlingen

Je hebt je rol niet geleerd, de moeilijke woorden niet onderstreept en opgezocht, gemiste lesstof niet ingehaald en zelfs geen tekening gemaakt. Het liefst draai je je nog eens lekker om in bed, want het wordt toch niets vandaag. Maar je moeder stampt opgewekt je kamer binnen, scheurt de gordijnen open en roept dat het al tien voor acht is, en dat je later in zult zien op wat voor fijne school je gezeten hebt. En dat je spijt als haren op je hoofd zult hebben om de gemakzucht waarmee je je nù van dingen afmaakt en veel te vaak te laat komt.

Tergend langzaam sta je op, neemt extra brood mee omdat een rustig ontbijt er niet meer af kan, en op de fiets begin je te eten. Ze zijn bezig met de spreuk als je ongeïnteresseerd de deur van het klaslokaal open doet. En meteen weer sluit, omdat je weet dat het storend is als je binnenkomt. Al etend van je b.d.-boterham-met-kaas luister je meewarig naar het monotone gedreun. En als de laatste zin zich stommelend inzet, -men gaat al zitten- kom je binnen. Je schudt een hand, de kruimels nog aan je mond, en twee paar ogen kijken elkaar even aan. “Kon me bed niet uitkomen”, mompel je, je moet een beetje smalend lachen als je verteld wordt at je de volgende dag om kwart over acht aanwezig moet zijn.

In mijn eindgesprek, vlak voor de zomervakantie, aan het einde van de 12e klas, bleek dat ik behalve de schoolreisjes en de perioden dat we Nederlands genoten, ik me niet veel meer kan herinneren van wat ik op school uitgevoerd had, en hoe ik bepaalde dingen ervaren had.

Het 12e jaar zelf was ik -eindelijk ontsnapt aan het ouderlijk gezag- bijna niet meer aanwezig geweest, en de keren dat ik wèl weer eens langs kwam vond ik het best gezellig, maar niet indrukwekkend.

Ondanks de angst die leerlingen zoals ik in het 13e jaar (eindexamens) bezig houdt, heb ik het een leuke tijd gevonden. Het was te overzien, ( de laatste lessen waren in april) je had zaterdags vrij, m’n rooster was van dien aard dat ik redelijk uit kon slapen, en afgezien van de spreuk die niet meer gezegd werd, koor en klassenuur waarvan je niet meer hoefde te spijbelen, veranderde er verder niet veel. In dezelfde, beschermende sfeer werd je opgeleid en bijgestaan.

Toch was het spannend, die eerste dagen in juni, vlak voor de uitslag. Je denkt alleen nog maar aan herexamens, ( en je vakantie die dan de mist ingaat) of aan zakken-als-een-baksteen. (Wèl op vakantie, maar waarschijnlijk niet erg in de stemming). En als je dan te horen krijgt dat je geslaagd bent, ondanks alles waarvoor je moeder je al die jaren gewaarschuwd en zelfs mee gedreigd heeft, voel je je toch een beetje stiekem trots.

Van een leraar verneem je nog de woorden dat het beter voor je geweest zou zijn als je gezakt was, omdat je het dankzij wat mazzel ver beneden je niveau gehaald hebt, maar na dertien jaar dat soort verhaaltjes aangehoord te hebben, maakt dat niet veel indruk meer. Je bent dolblij want je gaat op vakantie en in september begint het echte leven en ga je leren wat je echt leuk vindt. Vanuit Griekenland stuur je hem nog een vriendelijk kaartje.

En dan vangt eindelijk in september aan, waar je met spanning en verwachting naar uitgekeken hebt. Folders en formaliteiten puilen de brievenbus uit, de intree-week was ontzettend gezellig, en na de vakkenintroductie in D’Witte Leli (verspreid in mooie panden over de grachtengordel) begint ’t dan echt. Nieuwe agenda, nieuwe etui, nieuwe multomap, braaf álle boeken aangeschaft en thuis op een nieuw plankje gezet. Het heeft een beetje weg van het spannende gevoel, toen ik van de kleuterschool naar de eerste klas ging en zo verbaasd was dat we in plaats van sommetjes iets te horen kregen over een rechte en een kromme streep.

Misschien schort er iets aan mijn verwachtingspatroon ten aanzien van bepaalde dingen, want ook nu, na vijf weken studente en studerende te zijn, rol ik van de ene verbazing in de andere. In de eerste week stond ik zelfs wat verloren met mijn hand te dralen bij het binnen gaan van de klas, omdat er niets geschud diende te worden, iets wat ik nog steeds als kaal en onpersoonlijk ervaar.

Als mensen mij vragen hoe het is op school, en wat we zoal doen, moet ik helaas en verwonderd vertellen dat er niet veel gebeurt. De stof die in vier uur behandeld wordt, met veel ruimte tot discussie, even pauzeren en andere meningen, is te vergelijken met wat er bijvoorbeeld in de periode cartografie en maatschappijleer in nèt vijf kwartier werd gedaan. En waar je bevend en met kramp in je vingers blij was wanneer er ‘t laatste kwartier voor de pauze tijd gemaakt werd om de stof alvast uit te werken. Ik ben nu natuurlijk nog maar vrij kort bezig, en kan er nog niet over oordelen, maar als je je instelt op studeren en hard werken (waar ik nu werkelijk ‘ns zin in had) vallen de lessen je wel traag en slaapverwekkend tegen. Na mijn onvrede bij vreemd opkijkende medeleerlingen geuit te hebben, ben ik begonnen een enkele docent te bewerken, die geïnteresseerd luisterde, niet veel zei en het in de groep gooide. De rest van de tijd hebben we gediscussieerd.

Met Nederlands, mijn hoofdvak, hebben ze me nog niet veel nieuws geboden (misschien onbewust toch meer van het Vrije School-programma opgepikt dan ik altijd gedacht had?), maar met Voedingsleer, een onderdeel van Huishoudkunde, heb ik geleerd hoe je als vegetariër toch varkenslapjes met jus maakt, en dat je door scheutig te zijn met maizena heel makkelijk cement krijgt in plaats van chocoladevla.

En verder kijk ik reikhalzend en vol enthousiaste nieuwe ideeën uit naar de tijd dat ik in een andere functie dan die van leerling (of ex-) de school binnen zal gaan. Of, als de vacatures bezet zijn, ergens in het Noorden of desnoods in het Zuiden vol overgave zal beginnen met rechte en kromme strepen, voor misschien even verbaasde kinderen als ik indertijd was.

Jacoline van Waveren (*1964)        D’Witte Leli – Leraren Opleiding

HEE YOERI…

“Hee Yoeri, hoe zit het nou met Nederlands?”

“Wáááát Nederlands? Voor wanneer?!”

“Hè , aan jou heb ik ook niks, voor morgen! “

“Hadden we volgende week nou een natuurkunde proefwerk?”

“Hoezo? Dat weet ik niet hoor, dat merken we dan wel, trouwens hij zegt het ook altijd zo onduidelijk!”

“Chaotisch? Hoe bedoel je? Tja, leerlingen van de Vrije School hè?”

En dat is nou net waar we het over willen hebben.

– Jij zit hier nu ruim een jaar op school. Is er nu verschil tussen de gewone middelbare school en deze school?

– Ja, dat zeker. Het periode onderwijs kende ik helemaal niet, voor dat ik hier kwam.

Ik vind het goed, omdat ik zelf merk, dat ik de behandelde stof langer onthoud, omdat je er zo intensief mee bezig bent, denk ik. Verder valt het me op dat de mensen op school doordachter en geïnteresseerder zijn in dingen.

Trouwens, die pauzes, de lengte ervan, ligt per persoon ook vrij verschillend hè?

– Ja, men denkt daar nogal individualistisch over, de één vijf, de ander op tien minuten langer pauze.

– Met de leraren valt trouwens goed te praten. Eigenlijk wel over alles. Zelfs met de chaoten onder hen. Ze kijken bovendien verder dan je cijfers. Maar goed, genoeg over mij, hoe zit het nu  bij jou? Jij zit hier toch al vanaf de kleuterschool?

– Ja, al, al, 12 jaar.

Wat je net over de hogere klassen zei, geldt ook wel voor de lagere. Ook op de lagere school was er altijd tijd voor leuke dingen.

Het was soms wel vervelend dat vriendjes, die op andere scholen zaten, al konden schrijven, maar wij zochten bladeren in het park, tekenden bomen en ridders en er werden ons verhalen verteld.

De lagere school was heel kleurig, bovendien, lezen en schrijven kan ik nu ook!

– Maar begin je er dan zo langzamerhand niet genoeg van te krijgen. Ik bedoel, 12 jaar op dezelfde school lijkt me nogal wat.

-Nou eind 8e klas wilde ik wel weg, maar ik heb er uiteindelijk toch wel voor gekozen om hier te blijven.

Daar ben ik wel blij om, want je krijgt zoveel culturele dingen, waar je op een gewone middelbare school niet eens aan toe komt.

Neem toneel bijvoorbeeld of boekbinden en boekdrukken.

De laatste zijn niet echt cultureel maar wel nuttig en creatief.

               -Ik vind dat we dan wel tot de conclusie kunnen komen dat het ons prima bevalt hier!

Yoeri en Clara  11a.  

 

Op school

Om 8.15 kwam ik op school.

De deur was al open.

Ik liep naar boven.

Daar stond meester al.

Om 8.30 begonnen we met de getuigspreukjes.

Daarna gingen we zingen en dan gaan we naar buiten.

Daar doen we spelletjes en als we naar boven gaan beginnen we.

Dan beginnen we met de piriode dat kan van alles zijn,

Rekenen, taal enz. Deze piriode hebben we rekenen, dat is heel

leuk vooral de tafel’s.

Als je ze kan tenminste.

Zoals gisteren kregen we

handwerken dan heb je

hele maal geen zin.

En met euritmie hebben we twee

groepen.

En van daag heb ik geen euritmie.

Al mijn vriendjes hebben vandaag

euritmie en daarvoor hebben we

muziek dat is ook wel leuk.

Maar de pauze is het leuk’s

Want dan voetballen we tegen

de 6e klas die zijn ook wel

goed maar wij zijn ook wel

goed maar nog wat:

ijgelijk mogen we niet voetballen

van meester want hij houd niet

van schoppen ik ook niet hoor.

Maar ik vind voetbal wel leuk.

dag

van rutger 4a.

TOEKOMSTMUZIEK     

      Claartje Wijnbergh-Behrend

Laten we even niet denken aan alle bezuinigingen, aan alles wat er van hogerhand in het werk gesteld wordt om een vrij geestesleven onmogelijk te maken.

Ook in het verleden dachten we vaak: Vrije School-leraren? Niet te vinden. Dubbele stroom? Onmogelijk. In een stad als Amsterdam Middenschool faciliteiten? Krijgen we toch niet. Tobiasschool? Geen geld.

Toch is het er allemaal – je vraagt je overigens wel af: hoe lang nog?

In een levend organisme, in een scholengemeenschap met een zeer persoonlijke biografie, leven verleden, heden en toekomst voortdurend verweven met elkaar. Evenals in een mensenleven, waar jeugd, toekomst en dagelijkse werkelijkheid voortdurend het zieleleven beïnvloeden.

Sommige idealen sluimeren lange tijd, totdat de sterren gunstig staan…

Ook in de Geert Groote school leven lang gekoesterde idealen.

Elk jaar duiken de gedachten op aan een eigen schoolgebouw, dat uitdrukking geeft aan de wilsstroom, die in de school leeft. Een gebouw dat rekening houdt met de bijzondere eisen, die een Vrijeschoolpedagogie stelt. Een gebouw, waar de hele schoolgemeenschap een plaats kan vinden, in al zijn facetten, als een centrum van geestelijk leven. Een ander stukje toekomst misschien eerder te verwerkelijken.

Wat stond Rudolf Steiner voor ogen, toen hij zei: “Als ik nu in 1923 de Waldorfschool moest beginnen, zou ik het heel anders doen.” De school bestond toen vier jaar.

Na meer dan 50 jaar Vrije schoolonderwijs in Nederland kun je rustig zeggen: de wereld, de kinderen, de ouders en leraren zijn totaal veranderd. Dat vraagt om nieuwe ideeën, nieuwe creativiteit in het onderwijs. Onze bleke, nerveuze, losgeslagen stadskinderen, waar vragen ze om?

De laatste jaren wordt steeds meer zichtbaar, dat het gevoelsleven verarmt en de wil verslapt.

Dat vraagt van de pedagogie een steeds groter aanbod van kunstzinnige vakken. Een bad van kleur, vorm, muziek is nodig om de ziel te restaureren van de inwerking van onze “cultuur”.

Wat doen we om al die trommelende, wriemelende vingers, die maatkloppende voeten tot rust te brengen?

De Geert Groote School ontwikkelde een bewegingsonderwijs, waar de kinderen via het vrije spel tot harmonisch en levendig-ritmisch bewegen komen. Een ontwikkeling die nodig is, als we naar de vele beschadigingen in de wilspool van de kinderen kijken.

Een ander beeld: de moderne leerfabriek, duizenden leerlingen, beperkte keuzepakketten en de werkeloosheid in het vooruitzicht.

Dat roept andere beelden op: vrijdagavond de toeloop van de discobars en maandag doodmoe op school. Wat kunnen we daar tegenover stellen?

Een bovenbouw, waar de jonge mensen naast de intellectuele en kunstzinnige vakken op een directe wijze kennis kunnen maken met arbeid, met handwerk zoals dat in het volle leven voorkomt. Een bovenbouw waar de leerlingen leren spinnen en weven, pottenbakken en boekbinden. Waar metaaltechnieken en grafische technieken beoefend kunnen worden. Waar gebruiksvoorwerpen en schoenen gemaakt worden.

Aanzetten hiertoe leven in de Geert Groote School. Deze ontwikkeling, waar denken, voelen en willen alle drie aan bod komen vraagt echter veel offerkracht en inspanning van het lerarenteam. En dat is op te brengen als een grote kring van ouders  en vrienden deze toekomstidealen met hun ware belangstelling blijven volgen en ondersteunen.

Claartje Wijnbergh (1924-2019).

scholen, de Tobiasscholen, maar die zijn nog ongesubsidieerd, red.). Maar vrijheid van inrichting middels het vrije leerlingenbedrag is niet in de eerste plaats een vraag voor onszelf. Ook de Vrije School behoort tot de maatschappij, aan ‘eiland-geluk” hebben wij niets. Ons onderwijssysteem is buitengewoon ziek. Elke oplossing die niet de consequentie durft te trekken van het vrije leerlingenbedrag, blijft frustrerend gerommel in de marge. Wij roepen op tot een nieuwe schoolstrijd, omwille van het Nederlandse kind, omwille van de toekomst van de samenleving’.

Toekomstmuziek                            (1983)