Jaargang 1965-12 foto’s en…

Geert Groote school      Jaargang 1965-12

Ruud                   Achterberg         Lelystad

Koosje                 Baerents             Uithoorn

Jaap       de         Boer                    Maarssen

Tom                     Bos                     Zwanenburg?

Paul                     Brehm                 Enkhuizen

Marian  van         Coevorden          Milsbeek

Petri                     Corver                 Frankrijk?

Michael                Cremers              ?

René                     Damen               Owingen BRD

Daniel                   Dees                   Palm Springs FL 34689

Lucia                     Degenaar           Saint Prex Zwitserland

Marijke van         Deurzen               ?

Alwine                  Dikkers               Bussum

Gees                     Dilg                    Amsterdam

Virginia                Doelwijt              Bloemendaal

Alexander            Dooijes                Bussum

Marianne             Driesen                Leiderdorp

André                   Duim                   den Helder

Iefke                     Duzink                Warfhuizen

Rob                      Emmerich           Ugchelen

Theo                    Geelkerken         Nijeveen

Marianna             Gobits                  Canada

Rob        de          Haan                    Papendrecht

Randolph             Hart                     Tiel

Hermance            Heibloem              Savasse Fr.

Leonardo             Heijnes                overleden

Felix                     Hekking               Oberwil Zwitserland

Alexander            Helders                Vaassen

Mieke    de          Herder                 Hoofddorp

Elisabeth              Hiller                    Freiburg i Br ? , BRD

Dick van der        Horst                    Amsterdam

Wout van der    Horst                    overleden

Fransje                 Huf                       Putten

Joke van              Kammen              nog onbekend

Robert                 Kamperman        Almere

Nora                    Kikkert                 Wormer

Jerry                    Koning                 overleden

Dries                    Kuperus               Nuenen

Maarten               Lamers                Montbrun Fr.

Raya                     Lichansky            Amsterdam

Paula                    Luthart                ?

Karinka van der Meiden                Amsterdam

Mans                    Meijer                  ?

Christien              Möller                  Winterswijk

Frans                    Mul                      overleden

Yvonne de           Munnik                ?

Marijke                Nagtglas             Uithoorn

Ellis                      Niemann             overleden

Henk                    Pelgrom              Uppsala Zweden

Ben                      Perlee                  overleden

Jaap                     Polak                    Amsterdam?

Bert                      Postma                Purmerend

Sietse                   Postma                Bovenkarspel

Herma                  Reeskamp           Maarssen

Paul       van         Romunde            overleden

Coby      le            Roy                    Driebergen

Joke                     Schaftenaar        Harderwijk?

Amy                     Schouw               Schellinkhout

Machteld             Schrameijer        New York? USA

Joan                     Schukking            Amsterdam

Aukje                    Schultz                overleden in UK

Lodewijk              Sierhuis                ?

Henk                    Snel                      ?

Ricardo van        Soest                  Veenendaal

Bernhard Peter Stoltenborg ?

Joke                     Teutscher            London?  UK

Marian                 Tjujerman           Almere

Harro                   Turksma              Nijmegen

Mildred               Vasconcellos       Amsterdam

Fonneke              v.d. Vegt             Spierdijk

Katja                    Vink                    Amsterdam

Lucas                   Vis                       Olland

René                    Vlasblom             nog geen contact

Vincent                Vlasblom             nog geen contact

Hans (Peter)        van Vliet              laatst bekend Portugal

Freddy                 van der Vliet      ?

Nicolette             Voerman             Blokker

Veronica              Vos                     Waardenburg

Jaqueline  de     Vries                     ??

Saskia    de          Vries                    Breda

Lieuwe Christian Westerbaan     overleden

Rolina                  Wijnen                overleden

Loesje                  Willemze            Irvine CA USA

Marjan                 Wormgoor         Utrecht

Frits       de          Wit Hoebé          Rehovoth Israël

Henny   van        Zijp                       ?

86 namen

Kruienier in noten

Zacht verend schommelt de crèmekleurige deux chevaux-bestel over de bochtige landweggetjes. De dirigent is in een stralend vakantie-humeur en wijst als een getalenteerd reisleider op de vele bekoringen van het intieme Brabantse land. Bij een geheel in stijl gerenoveerde boerderij, aan de rand van het slaperige dorpje Olland, stalt hij de eend naast de tweede gezinsauto: een fonkelnieuwe Volvo. Het volgende moment stoeit hij met dochter Francien (2) en zoon Dirk (4) in de zomerse tuin vol ruisende bomen en doorkijkjes. Hijgend glijdt hij in een tuinstoel en roept “Het is hier toch paradijselijk?”

Hij haalt een fles zelfgemaakte bessensap, roemt de sapketel waarmee het vocht op zo eenvoudige wijze te verkrijgen is en zegt met een gebaar richting studeerkamer: “Voor het volgende seizoen heb ik al weer een hele stapel partituren klaarliggen. Allemaal nieuwe dingen die ik me weer helemaal eigen moet maken. Dat is iedere keer een uitdaging. Een geweldig avontuur. Zo’n nieuw stuk muziek laat ik altijd eerst een tijdje liggen. Om de spanning op te voeren, want ik ben natuurlijk razend benieuwd wat er in die enveloppe zal zitten. De eerste kennismaking met zo’n onbekende partituur kun je het beste vergelijken met een parachutesprong. Je springt uit het vliegtuig en op dat moment overzie je het totale landschap. Naarmate je verder daalt, zie je steeds meer details. Je krijgt een indruk van de instrumentatie, begint te zien waar zich mogelijk problemen zullen gaan voordoen en uiteindelijk sta je er dan middenin.”

Lucas Vis (38) geldt als de Nederlandse specialist op het terrein van moderne composities en deze zomer prijkte zijn naam veelvuldig in de programmaboekjes van het Holland Festival. Op 7 juni (1985) dirigeerde hij in theater Carré de première van Naima van Theo Loevendie: de opera die het klapstuk van het Festival zou worden. 22 juni was hij te vinden in het Concertgebouw bij de succesvolle Nacht van Mauricio Kagel en enkele dagen later stond hij voor het Concertgebouworkest dat vier keer met het Nationaal Ballet zou optreden in een programma met werken van Stravinsky en Rachmaninov.

Jaarlijks dirigeert free lance dirigent Lucas Vis een slordige honderd tot honderdvijftig partituren. Haydn, Mozart, Mahler, Brahms en andere klassieke beroemdheden ontbreken niet in zijn repertoire, maar de moderne, veelal avant-gardistische composities hebben duidelijk de overhand. Enthousiast vertelt hij over de nieuwe opera van Philip Glass, die in maart 1986 in première gaat. “Ik heb er nog geen noot van gezien, maar ik ben echt waanzinnig nieuwsgierig. Philip Glass hanteert een heel eigen muzikale taal en ik wil dolgraag weten hoe hij dat nou gemaakt heeft, wat daar achter zit.”

Hij zoekt naar woorden als hij tracht de emoties te omschrijven die het werk van Glass bij hem oproepen. “Je gaat je een beetje high voelen,” peinst hij. “Het is te vergelijken met het gevoel dat je krijgt als je in de moordende hitte op je racefiets de Mont Ventoux beklimt.” Hij grijnst breeduit als hij vertelt dat hij zijn vrouw, de celliste Wikkie, al vier keer ´de berg heeft op gepraat´ en schetst in plastische bewoordingen hoe bij zo’n tour de force het zweet op het asfalt gutst. En hoe je, terwijl je hoger en hoger klimt, op een bepaald moment een echte kick krijgt, je high gaat voelen. “Iets van die sensatie,” besluit hij, “beleef je ook als je composities van Glass beluistert. Het grijpt je aan en wel op een hele bijzondere manier.”

Terwijl hij zijn dochtertje van een knellend t-shirt verlost, schetst hij de totaal verschillende wijze waarop componist, dirigent, musici en publiek tegenover een compositie staan. “Voor de componist, die jaren aan zo’n stuk gewerkt heeft, is het allemaal glashelder. De dirigent heeft thuis zijn zaakjes rustig voorbereid en heeft een duidelijk beeld van het geheel, waarmee de musici zonder pardon worden geconfronteerd. Zij hebben een aantal uren de tijd om zich in de compositie in te leven, maar het publiek, dat het tenslotte voorgeschoteld krijgt, moet alles in een beperkt aantal minuten opnemen. Als dirigent moet je uitdrukking geven aan de muzikale lijn van het geheel. Je moet tonen hoe het stuk in elkaar zit, waar de problemen zitten, hoe die aangepakt moeten worden en hoe het moet gaan klinken. In eerste instantie moet je niet op alle slakken zout leggen. Als dan toevallig de componist in de zaal zit schrikt ie zicht rot, want hetgeen er op dat moment in de concertzaal klinkt heeft vrijwel niets te maken met zijn ideaalbeeld. Ervaren componisten weten dat ze voor het eerst een beetje moeten laten rommelen en ik adviseer hen ook altijd de eerste twee repetities niet bij te wonen.”

Grijnzend vertelt hij dat het niet altijd eenvoudig is de diepere bedoelingen van een modern componist te doorgronden: “We hadden een stuk van een Zweedse componist ingestudeerd. Het ging fantastisch. Vreselijk goed. De dag voor de première in Zweden was de componist bij de repetitie. We speelden. Perfect. Maar na afloop zei hij met een bedrukt gezicht: “Lucas, ik wil eens met je praten.” Ik zei “Was het soms niet goed?” En hij sprak de gedenkwaardige woorden “Het is veel te goed.” We hebben een borrel gedronken en hij heeft me uitgelegd dat het stuk een totaal andere bedoeling had. De compositie heette Labor, werk, en het was inderdaad gekkenwerk om daar iets behoorlijks van te brouwen. Maar  we werkten met fantastische musici, dus het was toch gelukt. Toen vertelde hij: “Het is juist de bedoeling dat het niet lukt. De musici moesten gewoon stikken in dat stuk.” Dat heb ik vervolgens uitgelegd aan het ensemble en toen ik de volgende dag ging dirigeren heb ik echt de boeman uitgehangen. Ik nam alle veel sneller en moeilijker dan we gerepeteerd hadden, met als gevolg dat het inderdaad niet meer te doen was. De componist was wild enthousiast en ze: “Zie je, dat was nou exact de bedoeling.”

“Kijk, ”zegt hij na enig nadenken, “het is natuurlijk dat juist die moderne componisten de beste uitvoering krijgen die maar denkbaar is, want daar hangt alles van af. Als Bruckner slecht gespeeld wordt ligt het aan de uitvoering en worden de dirigent en het orkest met een bestraffend vingertje nagewezen. Maar als een modern repertoire slecht gespeeld wordt, ligt het opeens niet aan de uitvoering maar aan de componist. Dan heet het: het stuk deugt niet en vervolgens wordt het nooit meer gespeeld. Dat komt natuurlijk omdat erbij een nieuw repertoire geen vergelijkingsmateriaal bestaat, hetgeen bij het geijkte repertoire wel het geval is. Dan wordt de uitvoering vergeleken met de beste grammofoonplaat.”

Bij de repetities van Naima, die zes weken duurden, was componist Theo Loevendie vrijwel constant aanwezig. Toch voelde dirigent Lucas Vis zich geen moment op de vingers gekeken. Integendeel. Hij roemt de vruchtbare samenwerking, de stimulerende gesprekken over de interpretatie van de partituur en zegt: “Het is tocht prachtig als dat mogelijk is?  Ik zou het ook heel fijn vinden met Brahms van gedachten te kunnen wisselen als ik een symfonie van hem op het programma heb staan. Ik dirigeer natuurlijk veel muziek van componisten die nog springlevend zijn en ben er langzamerhand aan gewend om contact met ze te hebben. Ik ben het zelfs gaan waarderen.” Hij pauzeert en peinst: “Het is ook vreemd, want zodra je een partituur opent heb je alles met de betreffende componist te maken. Zo iemand gaat met de billen bloot, want als mensen gaan componeren worden ze opeens vreselijk oprecht. Ze tonen hun emoties en daar moet je toch en zeker respect voor hebben. Maar ik moet een partituur eerst op mijn duimpje kennen voordat ik de componist wil zien. Zo iemand heeft het toch opgeschreven en gedacht: zo is het duidelijk. Dat laat ik flink op me inwerken.”

Hij vertelt dat hij direct besefte dat Naima fantastisch in elkaar zat en een absolute ´topper´ kon worden. “En niet alleen ik, maar alle solisten, het hele orkest was direct overtuigd van de kwaliteit van de partituur. Loevendie is niet voor niets improviserend musicus. Hij kent de mogelijkheden van alle instrumenten op zijn duimpje en weet precies wat hij daarmee kan doen. Hij weet de indruk te wekken dat dat groepje freaks hele andere muziek speelt dan het orkest, terwijl het in feite dezelfde muziek is. Razend knap.”

Hij trekt een parallel met Doctor Faustus, de opera van Konrad Boehmer die hij eerder dit jaar dirigeerde. Vertelt dat hij bij het lezen van die partituur meteen wist dat het niet mee zou vallen dat muziekstuk goed over het voetlicht te brengen. “Dat libretto van Hugo Claus is natuurlijk uitstekend, evenals de muziek van Boehmer, maar achteraf moet je toch concluderen dat het niet optimaal bij elkaar paste. Faust was ook zowel muzikaal als technisch veel moeilijker dan Naima. Naima was speelbaarder en kwam dus ook verder qua uitvoeringsniveau. Nou geeft zo’n uitvoering natuurlijk nooit een voor honderd procent perfect beeld van de partituur, want een orkest bestaat uit een verzameling instrumenten, die worden bespeeld door mensen en die zijn elke dag, elk uur van de dag weer een beetje anders. En een instrument verandert ook. Een strijkinstrument kan een barometer zijn. Je kunt het slechte weer van tevoren horen aankomen op je cello.”

                                           ——-

Zijn vader was directeur van de Rietveld academie, zijn moeder doceerde geografie, cultuurgeschiedenis en aanverwante vakken en de zeven kinderen leerden reeds op jonge leeftijd een instrument te bespelen. Op zijn negende verwisselde Lucas de blokfluit voor een cello. “Er waren nogal wat violen in de familie, dus dat strijken zat er een beetje in,” zegt hij. “Die cello sprak mij enorm aan, vooral die laagte vond ik prachtig. En nog steeds vind ik het een instrument waar emotioneel heel veel mee te doen valt: de klankkleuren zijn ontelbaar. Na de lagere school wilde ik, om wat verder te kunnen kijken ook pianoles hebben en toen had ik het geluk een lerares te krijgen die bij mij interesse kweekte voor allerlei theoretische muzikale vakken. Dankzij haar kwam ik op het conservatorium direct in het derde jaar.”

Hij zat op twee scholen tegelijk. Overdag was hij te vinden op de middelbare school, ’s middags ging hij naar het conservatorium, ’s avonds bezocht hij concerten. “Ik was enorm leergierig.” verklaart hij, “en ik wist dat ik me in die muziek helemaal thuis zou voelen. Dat ik dat vak ambieerde. Maar ik kwam in de problemen toen ik mijn diploma middelbare school op zak had. Ineens was er alleen de muziekstudie – hoofdvak cello, bijvak piano – en dat beangstigde mij. Dat pakket vond ik te mager. Toen heb ik gevraagd om een tweede hoofdvak, orkestdirectie, alleen al om die enorme hoeveelheid tijd die op me af kwam te vullen. Ik had ook het idee dat ik zodoende mijn blik in muzikale zin kon verruimen.

Hij is twintig als hij besluit om naar Salzburg te reizen om de dirigentencursus van het Mozarteum te volgen. In het Oostenrijkse muziek-eldorado veranderd zijn leven. Hij ontmoet er Bruno Maderna, de man die tot zijn dood zijn leermeester en tweede vader zou zijn en ontvangt een prijs als beste deelnemer van de dirigentenklasse. Zijn naam verschijnt in de kranten, hij krijgt aanbiedingen om her en der te dirigeren en wordt na zijn eindexamen bij het Amsterdams Philharmonisch Orkest – waar hij reeds speelde als cellist – aangesteld als assistent-dirigent. Recensenten spreken over ´veelbelovende directiegaven´, een ´slagtechniek die wijst op een natuurlijke dispositie´, over ´zijn durf om kleur te bekennen´ en concluderen eendrachtig: “Uit zijn hele aanpak spreekt een markante muzikaliteit, die felle omtrekken nastreeft en alle vaagheid uit de weg gaat.”

Even lijkt het er op dat Lucas Vis een bliksemcarrière zal gaan maken, maar in 1969 valt het doek. Het openingsconcert van het Holland Festival, verzorgd door het Residentieorkest onder leiding van de 22-jarige Lucas Vis, wordt door de critici in alle toonaarden gekraakt. Onervarenheid van de dirigent en de allerbelabberdste akoestiek van de toen net geopende Prins Willem Alexanderzaal verklaren het fiasco. “Achteraf,” zegt hij, “merk je dat één zo’n negatieve kritiek een enorme invloed heeft. Dat wordt je jaren nagedragen. En uiteraard werden ook de contracten voor de concerten die voor het jaar daarop gepland waren niet met mij gemaakt. Zelf heb ik er op het betreffende moment weinig van gemerkt. Toen de recensies verschenen zat ik al in Bazel waar ik een interpretatiecursus bij Pierre Boulez volgde. Daarna assisteerde ik Maderna die cursussen in Salzburg en Darmstadt verzorgde. Zowel Boulez als Maderna hebben mij toen aangeraden om compositie te gaan studeren bij Jan van Vlijmen. Zij meenden dat zeker een dirigent van hedendaags repertoire moet hebben ervaren hoe een compositie tot stand komt.”

Bij van Vlijmen leert hij dat componeren een moeizame worsteling met jezelf is. Hij beseft dat je uren achter je werktafel moet doorbrengen om een stukje van een paar minuten te componeren. Maar hij merkt ook dat het componeren zijn muzikale ontwikkeling stimuleert.

In 1971 wordt Luca Vis voor de tweede keer gehuldigd. Ditmaal wordt hij in het Amerikaanse Tanglewood, de zomerresidentie van het Boston Symphony Orchestra bekroond met de Koussevitskyprijs voor compositie. De kamermuziekstukken, die hij sindsdien incidenteel heeft gecomponeerd, hebben ook in de Nederlandse concertzalen geklonken.

Hij windt zich op als het gaat over de Nederlandse muziekpraktijk en noemt het ´een beschamende situatie´ dat die nog altijd gebaseerd is op het herhalen van meesterwerken. “Bekijk nou eens die programma’s van de grote muziekinstellingen,” zegt hij machteloos gebarend, “men bewandelt vrijwel altijd de weg van de minste weerstand.” En dan milder: “Misschien is het ook niet gemakkelijk om een goed beleid uit te stippelen, want die zaal moet vol. Maar het is zo machtig interessant om te horen wat er vandaag de dag gecomponeerd wordt. Muziek is emotie.

Muziek van nu is emotie van nu en die kun je toch niet negeren? Er worden op dit moment hele boeiende dingen gemaakt, heel verschillende composities, want er is niet één specifieke stroming die de overhand heeft. Al dat werk zou op topniveau uitgevoerd moeten worden om iedereen de kans te geven daar op verantwoorde wijze kennis mee te maken. Het is ook zo belangrijk voor de componisten om te horen wat ze gecomponeerd hebben en de ontwikkeling van de muziek is er bij gebaat dat het gespeeld wordt. Ik vindt dat, op een doodenkele uitzondering na, alles tot klinken moet worden gebracht. Dat is mijn ideologische standpunt: alles moet aan de orde komen. Alleen dan kan de luisteraar oordelen. Maar helaas, het meeste werk wordt in het geheel niet uitgevoerd. Het uitvoeren van een moderne compositie verschaft niet die op het oog zo heerlijke voldoening van het grote succes, het klaterende applaus, zoals dat bij bekend repertoire opklinkt.”

Nog altijd nijdig, blikt hij naar de koeien die op de grens van tuin en weiland zijn samengedromd en vervolgt: “Voor het oude repertoire geldt het zelfde hoor. In de schaduw van de grote meesters zijn vaak schitterende dingen gemaakt, die geheel ten onrechte nooit worden uitgevoerd. Bepaalde dirigenten maken het zelfs zo bont dat ze weigeren om na de pauze de 3e symfonie van Brahms te dirigeren. En waarom? Je houdt het niet voor mogelijk! Omdat die symfonie toevallig heel zacht eindigt. Zonder furore. En dat,” boos priemt zijn vinger in het hoge voorhoofd, “is natuurlijk helemaal hier.”

Trots toont hij de ouderlijke woning. Kijk, wijst hij, op dat grote balkon middenvoor, zijn we eens met z’n allen gefotografeerd. Hij verteld over vroeger, over zijn broers en zussen, over hun fietstochten naar de duinen, hun liefde voor het strand, over de spelletjes op de dijk. Het is de tweede afspraak, ditmaal in Bergen, Noord-Holland, waar de dirigent in de tuin van z’n ouders aan het proefkamperen is. Hij troont me mee naar een vertrek vol opengeslagen kunstboeken, schildersezels en minutieuze potloodschetsen – de werkkamer van zijn vader – en praat over zijn uitzonderlijk goede verstandhouding met leermeester Maderna, diens eruditie en zijn bewonderenswaardige langzame slag van dirigeren. Na lang zoeken tussen stapels tekeningen, vindt hij die ene dierbare schets van de 53-jarige Maderna, gemaakt een half jaar voor zijn dood. Lang staart hij naar de ogen die alles lijken te doorgronden en bekent: “Ik denk nog heel vaak aan hem. Zeker als ik geconfronteerd word met een muzikaal probleem. Dan vraag ik me af, hoe zou hij dat nou aangepakt hebben? Dat helpt, dan weet ik het opeens.”

“Een van de moeilijke dingen van dirigeren,” zegt hij, als we buiten onder de parasol zitten die ons tegen een regentje moet beschermen, “is dat je altijd volledig alleen staat. Het is een heel eenzaam beroep. Je krijgt maar zelden met iemand contact. Dirigenten onderling communiceren nauwelijks. Als ik Edo de Waard of Hans Vonk zie, spreken we elkaar een paar minuten. Een gesprek over koetjes en kalfjes. Dat vind ik jammer, maar ik weet geen oplossing. Mijn agenda is voor de komende twee jaar al nagenoeg volgeboekt en dat geldt ook voor de anderen. We worden overspoeld met werk en je raakt er in getraind om je problemen op je eigen houtje op te lossen. Dat is op een gegeven moment ook de code. Het is in ons vak not done om je eigen onzekerheid te tonen.” Enthousiast vertelt hij over de uitzondering op de regel, over de jaren bij het Nederlands Balletorkest. “Dat was liefde op het eerste gezicht en dat is het ook drie jaar lang gebleven. Ik stimuleerde het orkest en zij stimuleerden mij. Een perfecte harmonie, waarin wederzijdse kritiek op hele natuurlijke wijze paste.” Na drie jaar, weggedrukt in de orkestbak te hebben gezeten, verlaat hij op 1 september 1979 met pijn in het hart het Balletorkest. Bij het Brabants Orkest wacht hem een vast gastdirigentschap. Inmiddels is hij ook daar vertrokken, want: “We waren na drie jaar op elkaar uitgekeken.”

                                        ———-

Over de antagonistische verhouding tussen dirigent en orkest heeft de in Moskou geboren en getogen dirigent Kirill Kondrashin reeds behartenswaardige woorden gesproken. In zijn boek Over dirigeren schrijft de inmiddels overleden maestro op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de dirigent en zijn mogelijkheid het orkest te dwingen zich aan zijn wil te onderwerpen. “Hierdoor,” concludeert hij, “nivelleert de dirigent de individualiteit van een musicus.” En dat kan scheve gezichten geven. De afgelopen decennia is er veel veranderd in de gezagsverhouding tussen dirigent en orkest. De dirigent – uitzonderingen daargelaten – staat niet langer als een generaal voor zijn troepen, maar van een daadwerkelijke democratisering is evenmin sprake. De afstand tussen dirigent en orkest is wellicht minde groot geworden, maar daarmee allerminst verdwenen.

“Je moet niet onderschatten,” meent Lucas Vis, “hoe waanzinnig groot je eigen invloed is. Nog voor je een woord gezegd hebt, nog voor je een gebaar gemaakt hebt, ben je al de held. Het idool op afstand en een deel van het orkest wil in jou ook die held zien. Tegelijkertijd wordt er flink op je gekankerd, want jij bent de baas.” Resoluut slaat hij zijn lange benen over elkaar en zegt: “Kijk, zo’n instrumentalist heeft ook een vak geleerd. Het is een kunstenaar, iemand met eigen ideeën, een eigen beroepstrots, maar hij mag alleen zijn instrument laten klinken als de dirigent dat aangeeft. Hoe moet stoppen als de dirigent dat aangeeft, koffie drinken als de dirigent het sein geeft en hij mag naar huis als de dirigent het welletjes vindt. Je kunt zijn invloed vergelijken met die van een schoolmeester, en dan een ouderwetse, in zijn klas. En je weet dat de kinderen bijna altijd roepen dat het een rot meester is. Zo wordt er ook op dirigenten ontzettend gekankerd. Zelf hoor je daar vrijwel niets van en dat is maar goed ook. Je moet nu eenmaal gewoon doen wat jij vindt dat er moet gebeuren. Je staat alleen, je bent je eigen criticus.”

“Je wilt natuurlijk met een orkest een zo hoog mogelijk niveau halen,” zegt hij even later. “Dat niveau moet zowel technisch als muzikaal hoger zijn dan de som der delen en het hangt van je persoonlijkheid af welke methode je kiest om dit doel te bereiken. Er zijn dirigenten die het prettigst werken in een ietwat nerveuze, misschien wel geïrriteerde atmosfeer. Een ander, en tot die categorie reken ik mezelf ook, streeft weer naar zo groot mogelijke harmonie.

“Het is natuurlijk fantastisch om voor het Concertgebouworkest te staan, want je begint met zo’n orkest te repeteren op een niveau waar je met vele andere orkesten niet eens kunt eindigen. Dat heeft zowel te maken met het verantwoordelijkheidsgevoel van de individuele musici als met de atmosfeer die er in het orkest heerst, de samenspeltraditie. En als je daar als dirigent in mee kunt gaan, in kunt stimuleren, dan is dat natuurlijk het mooiste wat er is. Het is een hele verre top waar de prachtigste dingen gebeuren.”

“De opvolging van Haitink? Ik vind dat de buitenwacht zich daar eigenlijk niet mee dient te bemoeien. Dat is een zaak voor het orkest, dat ziet al die dirigenten aan zich voorbijtrekken en zegt: die willen we hebben. Chailly is geen Nederlander en dat kun je betreuren, maar tradities moet je ook weer niet omwille van de traditie willen voortzetten. De belangrijkste traditie van het Concertgebouworkest is dat het een heel goed orkest is en dat moet zo blijven. Goed, goed, die Chailly kennen ze nauwelijks, maar wat zegt dat? Toen ik mijn vrouw ontmoette wist ik het ook meteen.”

                                     ————–

“Of ik als dirigent niet te democratisch ben?” Hij schatert om de vraag, knikt ja en nee en antwoordt: “Er wordt mij wel eens toegefluisterd: ´Treed maar eens flink op. De zweep erover.´ Maar je bent zoals je bent. Ik kan best uit mijn slof schieten, vooral als ik geïrriteerd raak en denk: ja maar, hoor eens… Het probleem met die moderne muziek is dat je nog al eens moet werken met mensen die die muziek op hun lessenaar absoluut niet zien zitten. Die roepen ´Die moderne componisten vullen maar lukraak wat in op die notenbalken. Dan moet je hen van het tegendeel proberen te overtuigen. Dat betekent dat je in ieder geval zelf overtuigd moet zijn van de noodzaak om die partituur, waar je op dat moment aan werkt, uit te voeren. Je moet me ook nooit vragen een objectief oordeel te geven over het stuk waar ik mee bezig ben. Dat is op dat moment altijd de allerbeste partituur.”

Hij legt uit: ”Als ik begin heb ik me een ideaalbeeld van zo’n stuk gevormd. In mijn hoofd heeft de muziek al geklonken. Welnu, je hebt dat beeld, gaat voor het orkest staan, begint te dirigeren en nu worden al die noten gespeeld door dat concrete orkest, met deze eigen kleur, met deze solisten, deze mogelijkheden en onmogelijkheden. Het tempo en de dynamiek bepaal je in grote lijnen zelf, maar de emotionele finesses, de talloze fijngevoeligheden worden in eerste instantie door de betreffende musici ten gehore gebracht. Zo kan het gebeuren dat een hobo een solo speelt. Daar heb ik een visie op, een beeld van. Ik weet: het moet zó klinken, maar nu klinkt het anders. Dat frappeert me. Daar ga ik niet meteen iets van zeggen, maar ik ga erover nadenken. Dan kom ik er nog een keer voorbij en opeens weet ik: deze weg is voor die persoon in dit stuk het allerbeste. Ik ga met hem mee. Ik ga zelfs parallelle passages daaraan aanpassen. Het omgekeerde kan ook gebeuren hoor, want soms hoor je direct dat het niet goed is. Dat het stuk weliswaar keurig gespeeld wordt, maar dat de betreffende persoon niet door heeft waar het over gaat. Dat ga ik hem dn vertellen, zoveel mogelijk met gebarentaal natuurlijk, want alles wat je kunt laten zien moet je niet zeggen. Dat is het geheim van dirigeren. Van de honderd dingen die je na één keer spelen zou willen opmerken heb je sowieso maar tijd voor een vijftal. Die andere 95 dingen moet je laten zien. Je leert om de mensen waar je mee te maken hebt te waarderen zoals ze zijn. Hen te stimuleren om beter werk af te leveren dan ze zelf voor mogelijk houden. Het gaat er natuurlijk om dat de groep waarvoor je staat tot betere resultaten komt dan zonder jouw leiding het geval zou zijn. Daarvoor is ook heel belangrijk dat je met individuele orkestleden bezig bent en daar blijk van geeft.”

Hij wijst op zijn bril en zegt: “Ik heb dat ding niet gekocht omdat ik zo vreselijk slecht zag, maar ik begon wel een klein beetje kippig te worden. Ik kon die orkestleden achterin niet meer precies in de ogen kijken. En die ogen zeggen alles. Als je als jong broekje begint met dirigeren schrik je van al die ogenparen die op jou gericht zijn. Dan ga je bibberen, want dan besef je opeens wat voor enorme verantwoordelijkheid je draagt. Nu wet je niet beter dan dat al die mensen op jou reageren. Jij moet de miskleunen opvangen en razendsnel bedenken hoe je moet reageren als een solist een stuk overslaat of het juist twee keer speelt. In het opvangen van die missers ontwikkel je een soort handigheid, een virtuositeit.”

                                       ———-

Het sigaartje, dat hij zojuist heeft opgestoken, hangt vergeten tussen zijn vingers.

Lucas Vis doceert en vertelt over de schizofrene kanten van het dirigentschap, over de wonderlijke mengeling van emotionaliteit en rationaliteit. “Je weet dat je toch een hele groep mensen aan het sturen bent en dat in een heel gecompliceerd organisatorisch proces, waar je je hoofd goed bij moet houden. Eigenlijk ben je altijd op drie fronten bezig. Je anticipeert met je gebaren op de muziek die enkele seconden later moet gaan klinken, op het moment dat je die beweging maakt luister je naar de muziek die op dat moment gespeeld wordt en daarvan moet je bepalen of dat klinkt zoals je je hebt voorgesteld. Is dat niet het geval dan moet je besluiten of je daar wat aan moet doen en zo ja wat. Je bent dus voortdurend bezig op verschillende sporen. Dat ratelt maar door je kop. Afgepeigerd na een concert? Absoluut niet. Integendeel. Het is zo’n heerlijke beweging, je bent met iets verrukkelijks bezig en na afloop voel je je heel prettig, voldaan. Tegen de tijd dat een concert begint ben je vaak moe van alle andere beslommeringen, maar nadien voel je je fris als een hoentje.”

“Soms,”  vervolgt hij, “is zo’n uitvoering ook zo prachtig. Dan voel je vlinders in je buik, een brok in je keel. Als zo’n heel orkest bijvoorbeeld op precies hetzelfde spoor zit, iedereen weet waarover het gaat en met zijn allen storm je daarop af. Dat geeft een hemels gevoel en als je dan naderhand iets wil zeggen, merk je opeens dat het niet lukt. Dan heb je letterlijk een brok in je keel.”

Verontschuldigend vertelt hij dat zijn manier van dirigeren wel eens een schoolse indruk maakt en verduidelijkt: “Dat heeft natuurlijk alles te maken met de aard van de muziek die ik veelal dirigeer. Nieuwe, vaak nogal gecompliceerde partituren en dan is het belangrijk dat het geheel helder en overzichtelijk blijkt. De dirigeerstok? Op het conservatorium heb ik zonder stokje leren dirigeren, daarna heb ik het wel gebruikt. Eigenlijk omdat bijna iedereen het deed en ik het wel interessant vond. Maar mijn leraar Jaap Spaanderman had gelijk toen hij zei dat je zonder stok veel meer kunt doen. Zodra je iets vasthoudt heb je die hand als het ware doodgemaakt. Maar als je zonder stokje werkt ga je automatisch meer bewegen en meer beweging is onduidelijk. Ik weet dus niet wat nu het beste is. Als ik in een donkere orkestbak sta is het belangrijk om zo’n spierwit dingetje door de lucht te laten bewegen. En sommige orkestleden willen ook graag dat je de dirigeerstok gebruikt. Maar op andere momenten laat ik hem weer een poosje in de kast liggen.”

Hij praat over de typisch vrouwelijke, subtiele bewegingen die eigen zijn aan het dirigeren en zegt volstrekt niet te begrijpen waarom er zo weinig vrouwelijke dirigeertalent komt bovendrijven. “Ik denk dat men het vrouwen in ons vak extra moeilijk maakt. Het dirigeren hoort tot een van de laatste beroepen waar de emancipatiestrijd nog geleverd moet worden, maar het is een kwestie van tijd. Volgens mij is er maar één ding wat vrouwen niet kunnen en dat is een kind verwekken en er is maar één ding wat een man niet kan en dat is een kind baren. De rest is onzin.”

Hij is een populair dirigent. Solisten en orkestleden roemen zijn kwaliteiten in lyrische bewoordingen, noemen hem een van de beste dirigenten van Nederland en vinden hem onnavolgbaar goed in het moderne repertoire. “Hij gelooft in de muziek waar hij mee bezig is,” zegt mezzo-sopraan Jard van Nes, hoofdrolspeelster in Naima, “en brengt dat over op zijn mensen. Hij kan enthousiasmeren en dat is een grote gave. Het is een grandioze dirigent en een uitermate prettig mens om mee samen te werken.”  Niettemin vermoeden zijn bewonderaars dat Lucas Vis een breder repertoire verdient. Van moderne muziek dirigeren straalt weinig glamour af en de toekomstige, op carrière maken gericht maestro’s leggen hun prioriteiten dan ook veelal elders. Maar Lucas Vis is bovenal een idealist die zich wenst in te zetten voor de avant-garde. “Ik vind het enorm belangrijk dat dat moderne werk goed uitgevoerd wordt,” reageert hij. “Daar wil ik graag aan meewerken ook als dat inhoudt dat ik nooit een vaste verbintenis met een orkest zal hebben, omdat men denkt dat mijn repertoire te beperkt is. Zelf meen ik te weten dat ik tot meer in staat ben, maar als men daar anders over denkt, nou ja, dan is dat maar zo. Maar ik zou het wel jammer vinden. Het liefst zou ik in mijn leven een ongelooflijk groot repertoire dirigeren. De laat-romantiek, daar heb ik nog veel te weinig van gedaan en dan die grote negentiende-eeuwse opera’s… Dat is een muzikale wereld, een muzikale rijkdom, als je je dat niet eigen hebt gemaakt denk ik dat je een hele grote lacune hebt in je muzikale ontwikkeling. Verdi, Puccini. Nou, graag hoor.”

Voorlopig is hij nog free lance dirigent met een boordevolle agenda. Iemand die zich ervan bewust is dat hij als leerling van Maderna wellicht altijd ´een kruienier in noten´ zal blijven. “Een kruidenier,” zegt hij vrolijk, “is afhankelijk van zijn klandizie en roept: kwaliteit is onze reclame. Nou dat roep ik ook.” Dan ernstig: “In het moderne repertoire kan ik een potje breken, maar als ik ooit een romantisch symfonie zou dirigeren die niet in goede aarde valt dan weet ik dat ik het meer traditionele repertoire voorgoed kan vergeten. Dan is het gebeurd. Dan is de maatschappij meedogenloos.”

AnnetMuijenHaagsePost1985.

Wie is de Robert Kamperman van deze aflevering

De Tocht dus. Het was 1985 en een hele generatie was opgegroeid met uitsluitend verhalen. Ja, we kenden de beelden van de lachende Paping en soms vertelde iemand wel eens een stoer verhaal over afgevroren ballen, tenen en als je de naam Arie Kleywegt noemde, sprak men met respect: hij was de man die Bartlehiem op de kaart had gebracht, hij had nog drie passen mee opgelopen met Paping: hij was iemand. Dus werd het 1985 en een hele generatie televisiemakers wist alleen via overlevering, verhalen en zwart-wit beelden wat de Elfstedentocht was.

MART SMEETS   Trouw  4 januari 1997,

Er heerste toen in Leeuwarden een zenuwachtige, opgewonden, blije stemming. Hier ging iets gebeuren waarvan we allen gedroomd hadden. Hoe het zou worden, wist niemand, er bestond geen draaiboek, geen blauwdruk, er bestond alleen maar iets dat geschiedenis heette en dat is een verrekt smalle basis als je een lange live reportage moet gaan maken. Op de middag van de dag voor de start, vroeg iemand of de namen van de wedstrijdrijders (mannen en vrouwen) op een lijst zouden komen. Er viel een stilte. Dat zou toch wel? En hoe zag die lijst er dan wel uit? Namen? Rugnummers? Niemand wist het. De mensen van de organisatie, eerlijk en oprecht in hun doen en laten en ook niet gewend om met de grote-mensen-media om te gaan, konden in dezen niet helpen.

Dus begonnen we bij de inschrijving met een simpele actie. Iemand van ons vroeg, letterlijk, aan de mannen met de stoere koppen die zich kwamen inschrijven: rijdt u mee, hoe heet u, welk nummer zult u dragen, waar komt u vandaan en nog twee of drie dingen van uiterst triviale aard. Het was heerlijk ad-hoc werk en werd zo professioneel mogelijk uitgevoerd. De gegevens werden met de hand opgeschreven, als er een vel vol was, werd dat velletje snel naar een dertig meter verder gelegen kamertje gebracht waar een inmiddels via een Leeuwardens uitzendbureau ingehuurde tikmevrouw (volgens mij kreeg ze nog even kortstondige verkering met één van ons) de gegevens op een lijst zette en tegen negenen hadden we met vier man, zo goed en zo kwaad als het ging, de wedstrijdrijders in kaart gebracht.

Zo nu en dan (her)kende je een naam, marathonschaatsen was geen grote sport in dit land, de toppers van toen kende je een beetje, maar de meeste rijders waren voor ons allen abacadabra (een Fries woord ken ik daar niet voor).

Toen we, nog steeds met een klein groepje, al die gegevens bij elkaar hadden geveegd, waren we er zeker van dat we niet compleet waren, want zo nu en dan was er wel zo’n knoestig figuur langs ons geglipt. Toch waren we er een beetje trots op binnen zeven uur een redelijk betrouwbare startlijst in elkaar getimmerd te hebben en nadat de tikmevrouw alle wereldrecords geslagen had, stond alles op nummer op mooie lijsten. Ai, hoe nu te kopiëren? Dat was een probleem, want het kantoortje was dicht en in de grote vee-hal was niet zo snel een kopieermachine te vinden. Dus werd er weer getoverd en zo bestond het dat tegen tienen in de avond, toen de briefing van de commentatoren en verslaggevers net begonnen was, aan een ieder een pakketje werd uitgedeeld: hier, deze mannen en vrouwen rijden de wedstrijd, doe je best de nummers te herkennen en veel plezier. Wat al mijn collega’s eraan gehad hebben tijdens die eerste tocht? Weinig. Toen de ochtend langzaam klom, toen bij Hindeloopen de eerste contouren van wedstrijdrijders zichtbaar werden en voetbal- en handbalspecialist Evert ten Napel de eersten op zich af zag komen, toen hoorde je de fabelachtige twijfel…wie zijn die mannen (vrij naar: Who are those guys uit de film Butch Cassidy and the Sundance Kid)? Die twijfel bleef de eerste uren; nummers waren nauwelijks zichtbaar, onze mensen herkenden zo soms eens iemand in de schemer en pas bij Bolsward, waar voetbal- en atletiekspecialist Theo Reitsma zat, werd een beetje duidelijk hoe de wedstrijd verliep, wie waar reed en hoe de koplopers heetten. Het is nu 4 januari 1997 als u dit leest. We zijn twaalf jaar verder, ouder, wijzer, handiger…ik ben benieuwd waar we een goed beeld van de wedstrijd gaan krijgen. Natuurlijk, de twee commentatoren van nu zijn ingeslepen in deze sport en weten een hoop meer dan hun collega’s van toen, maar een deel van de charme is toch: who are those guys?

Om cryptisch af te sluiten: wie is de Robert Kamperman van deze aflevering. Ik wens u een prettige dag.