1988 Maandbericht

Twintig jaar geleden

In het nummer van ‘Vrije Opvoedkunst’ (een tijdschrift van een vereniging om lid van te worden) van september 1958 wordt het vijfentwintigjarig jubileum van de Geert Groote School gevierd.

Naast bijdragen van leraren zijn er ook enkele bijdragen van ouders. Een van deze ouders was Hans Versteeg, wiens kleinkinderen nu tot onze schoolbevolking behoren. Hieronder vindt u het stuk dat hij toen schreef.

HET GROOT VERTROUWEN

Lezer, wij kunnen ons niet voorstellen hoe ons gezin er uit zou zien zonder deze school. Het is alsof een huisgenoot nu eens heel erg jarig is – is hij heus 25, zo oud al en toch zo jong? Hoe menselijk is zijn gedrag: kinderlijk en ook volwassen wijs, vriendelijk mededeelzaam, soms in zichzelf gekeerd en wel eens heel lastig.

Een merkwaardig karakter; ik geloof dat hij helemaal geen 25 jaar is: zijn leeftijd wordt bepaald naar gelang u hem leert kennen. Want nog steeds toont hij zijn open kindergezicht op de schoolfeesten in de leerspelen van de lagere klassen. Als 10 tot 12-jarige – eerder al – laat hij daar heel verschillende, zich ontplooiende karakters zien in een hartelijke werkgemeenschap. Heeft u wel eens een opvoering van klassieke toneelspelen meegemaakt op een avond van een der hogere klassen? U begrijpt dan dat het daarbij helemaal niet gaat om het uiterlijke effect maar om de vormende waarde van het karakterspel. Open oog en oor vooropgesteld is u daar een diepe blik gegund in de ziel van een klas. Het kind “zit” niet op deze school, het leeft er.

Het is heus niet alles koek en ei – gelukkig, waar bleef anders de weerstand om aan te groeien, de prikkel tot zelfkritiek? En dat geldt niet alleen voor de leerlingen, ook voor de leraren.

Een bekend struikelblok voor “jonge” ouders is een, soms halfbewuste, vergelijking met de leerstof van andere scholen: “Leren ze wel genoeg?” Dat is een soort maatschappelijke schrikreactie. In zo’n toestand doet men soms onverstandige dingen, als het stellen van een schijnbaar exacte doch in wezen inadequate vraag. Met wat meer gemoedsrust en inzicht zou men kunnen vragen: wat wordt gedaan, hoe wordt geleerd, welke vermogens ontplooien zich daardoor in het kind.

Nu, op dit punt hebben wij onze huisgenoot leren kennen: op ouderavonden, op tentoonstellingen van zijn werk, in voordrachten, door de literatuur, in onze eigen kinderen.

Dat kost tijd, zo’n verhouding moet groeien en ook de ouder moet daar wat aan doen. Begrijpelijk dat u deze aanvankelijk onbekende, soms wonderlijk aandoende kwant niet maar ineens als huisgenoot accepteert.

Hij is bijzonder serieus maar geen heilige, ook geen dromer al graaft hij diep. Zo uiterlijk merk je niets van zijn overpeinzingen: hoe de leraren ook ’s avonds nog bezig zijn met de kinderen; één avond per week zelfs met elkaar voor algemene pedagogische zaken en ook voor bespreking van elke leerling afzonderlijk, opdat iedere leraar de ontwikkeling van het kind nog beter kan volgen en men leert van elkaars ervaring. Op de achtergrond zijn daarbij grote leraren der mensheid en ook de Grootste, die tijdloos spreekt door hen – en door de kinderen. Opvallend is  de kameraadschap van de kinderen onderling, de hartelijke houding tegenover hun leraren.

Het resultaat van deze werksfeer, deze toewijding, is de vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid van een jong mens, die dan blijk geeft van een groot aanpassingsvermogen en vaak veel initiatief. Dit kwam tot uiting in de noodzakelijke overgang naar vervolgonderwijs of het vinden van een weg in het maatschappelijk leven, toen de school met de 10e klas moest afsluiten. Groot was het enthousiasme van de 10e, dit voorjaar, toen bekend werd dat de volledige bovenbouw nu voor het eerst kon worden ingezet: een school van 12 klassen.

Beste Geert Groote School, wij stellen vertrouwen in je levenskunst.

                                                                                                  Hans Versteeg